St. Vincent - Daddy's Home

4AD

Daddy's Home

Wij leerden St. Vincent ongeveer tien jaar geleden kennen, rond de uitgave van ‘Strange Mercy’. Annie Clark onderscheidde zich voor ons oor van de rest van de hippe vogels in het toenmalige indiepeloton. Ondertussen is ze een fenomeen. Met ‘Daddy’s Home’ treedt ze in een aangename, soms grappige dialoog met de jaren zeventig via de platen van haar ex-gedetineerde vader. Onderwijl valt de sluier van afstandelijkheid een beetje af.

Enerzijds is St. Vincent een virtuoze gitaartechneut met een feilloos gevoel voor opbouw van popsongs, maar wat St. Vincent altijd beter deed dan eender wie anders, is een wisselwerking creëren tussen speelsheid en afstandelijkheid. De groovy riffs op Cruel, Marrow en Ex-Surgeon schreeuwden, stuiterden en grolden, maar deden dat met een chirurgische, afgemeten, beheerste precisie. Het is een houding die als een rode draad loopt door alles wat St. Vincent doet. Hoe zeer ze live als gitarist ook in godmodus belandt, haar pasjes zijn of lijken ingestudeerd en ontdaan van elke spontaneïteit. Ze beweegt alsof ze een uit het winkelraam ontsnapte mannequin is. In clips is ze vaak een bijna emotieloze passant in de eigen bevreemdende fantasiewereld.

Dat wil niet zeggen dat er geen evolutie in het werk van Clark zit. Sinds ‘St. Vincent’ uit 2014 is ze helemaal conceptartiest. Van vervreemde toeschouwer van de eigen muziek groeide ze naar afstandelijke diva (in de meest positieve zin van het woord). Bowie-playbook quoi. Muzikaal heeft St. Vincent, sinds we haar voor het eerst hoorden, al het kleine en bescheidene overboord gegooid. Eén en ander heeft ook te maken met producer Jack Antonoff, de knoppenman bij Miley Cirus, Lana del Rey en andere popsterren, die aan boord is sinds 'MassEduction'. Hij wist Clarks songschrijverschap naar voor te brengen, de nummers grootser te maken, maar verdronk daarbij veel van de scherpe en interessante kanten.

‘Daddy’s Home’ is een plaat die tegelijk gaat over haar vader, die in 2019 na negen jaar de gevangenis mocht verlaten, en de personages uit de onderbuik van New York in de jaren zeventig, die haar vroegste muzikale herinneringen - de platen van haar vader - bevolkten. Dat haar vader veroordeeld was voor beursfraude ter waarde van 43 miljoen dollar (en dus helemaal geen kleine crimineel uit eender welke onderbuik is), vergeet Clark voor het gemak - het verhaal moet rijmen waarschijnlijk. In interviews zegt ze vooral sympathie te willen tonen, medeleven als sociale commentaar. Het voelt een beetje vergezocht voor een Cara Delvigne datende, champagnebar bezittende muziekster.

Anderzijds lijkt St. Vincent zich bewust van die tweespalt. “...But me I never cried / to tell the truth I lied”, zingt ze op Melting Of The Sun, waar Tori Amos, Nina Simone en andere vrouwelijke iconen uit de jaren zeventig de revue passeren. De muziek is gedrenkt in all things seventies: sitars, soulkoren, funkbassen, drijfnatte synths,... Pink Floyd, Joni Mitchell, Stevie Wonder en vele andere laten zich allemaal gelden op het album. 

Het is moeilijk geen bewondering te hebben voor het aantal referenties, voor de intertekstualiteit op ‘Daddy’s Home’. St. Vincent duikt volle vaart in de jaren zeventig en komt eruit met een verzameling degelijke songs, die refereren aan de periode zonder in al te grote clichés te vervallen. Opener en single Pay Your Way In Pain is meteen de enige echte uitzondering op dat stramien. Het nummer is geschraagd op een heel St. Vincent-esque synthbaslijntje en bouwt op tussen de koor-gedragen refreinen door van parlando naar schreeuw. De instrumentatie is groots opgezet, de phasers staan op elf en de stereopanning stuitert zo hard dat het moeilijk is niet duizelig te worden.

De speelse soul van Down And Out Downtown en Daddy’s Home kabbelen in een nostalgische vibe. Live In The Dream is een newagesitarballade, die uitmondt in een Pink Floyd-tirade. Geen slechte nummers, er zitten leuke haakjes in, de stem van Clark klonk nooit beter, maar echt blijven hangen doen ze niet. 

Dat verandert met Melting Of The Sun, een dijk van een powerpopnummer. St. Vincent mag het meer subtiele facet van de stem laten horen en één van de gepatenteerde gitaarsolo’s afleveren. Intussen bezingt ze de vrouwelijke helden van weleer. 

Over het algemeen zijn het de simpelere popnummers op ‘Daddy’s Home’ die ons het meest meekrijgen. Somebody Like Me kanaliseert met de warme en aardse instrumentatie en stem Clarks innerlijke Joni Mitchell. My Baby Wants A Baby is een heerlijk melodramatische pastiche op 9 To 5 van Sheena Easton en toont St. Vincent op het intelligentst. Ze speelt met gegenderde rolpatronen en lacht met de traditionele onderwerping waar Easton mee dweept. Het feminisme van Clark loopt als een rode draad door al haar werk, ongeacht de thematiek. 

De productie van Antonoff steriliseert jammer genoeg soms het potentieel van de nummers. Op Down lijkt het even alsof Clark haar hoekige funky zelf kan zijn, maar overgeproduceerde breaks en een refrein, dat zo in een cola-reclame kan, gooien roet in het eten. 

‘Daddy’s Home’ is een slimme en sympathieke plaat. Clark schept duidelijk plezier in de dialoog met de jaren zeventig. Ze gooit schijnbaar achteloos springerige synths en gitaarmeesterschap overboord om het songschrijverschap meer voetlicht te geven. Van een gebrek aan heruitvindingsdrang zullen we St. Vincent nooit kunnen beschuldigen. Voor het eerst lijkt Clark er ook niet in te slagen de afstandelijkheid aan te houden. Door de barrière van referenties schemert door dat dit - ondanks onze scepsis boven - voor haar een persoonlijke plaat is, van herinneringen en trauma. Eén en ander wordt natuurlijk ook geholpen doordat de jaren zeventig ooit realiteit waren en geen bevreemdende fantasiewereld als die van ‘St. Vincent’ en ‘MassEduction’. De diva is kwetsbaarder dan ooit. ‘Daddy’s Home’ is een aangename throwbackplaat met genoeg verwijzingen en kwinkslagen voor wie wil zoeken.

17 mei 2021
Koerian Verbesselt