Pukkelpop 2017 - Dag 3: Sodom, Gomorra en de tuin van Eden
Festivalterreinen Kiewit, 16 augustus 2017 - 19 augustus 2017
Hel en verderfenis was er te vinden op dag drie van Pukkelpop, ook al was de tuin van eden soms even dicht in de buurt.
Eerlijk gezegd vroegen wij ons af of Brent Vanneste zijn Steak Number Eight zou gebakken krijgen in zo’n grote pan als de Marquee. Overbodige overpeinzingen, want de boel stond al snel in lichterlaaie met Vanneste die de vroegkomers - “‘t Es noh vroeh, he?” - beloonde voor het vroegtijdig verlaten van de camping.
Dat deed hij met een inzet, die je je deed afvragen of hij die ochtend, zoals hij zelf beweerde, echt wel om zes uur was opgestaan. De riffs en solo’s knalden door de tent en de frontman gaf blijk van een energie, waarmee je Hasselt voor minstens één dag van licht kon voorzien. Echt ontploffen deed het pas met het met doom ingespoten Gravity Giants, waarna onder meer Dickhead en een duik in het publiek zorgden voor de final touch. Een ontbijt was nog nooit zo taai als dit, maar tegelijk ook zo verdomd lekker. En voor de Flairlezers: kort haar en een foute snor staan de frontman wel.
Bij Culture Abuse zou de Dag Allemaal niet eens misstaan, want chubby frontman David Nam de toerist op de korrel door een vestje, fototoestel (waarmee trouwens uiteraard een foto van het publiek werd genomen tijdens afsluiter Jealous) en een zonnebril. Verder was de associatie ver te zoeken, want deze band zet zich eerder af van de dagdagelijkse sleur met muziek, die ons aan een door de modder gehaald Weezer in de meest boze dagen of, iets recenter, Big Ups deed denken.
Als een sneltrein knalden zij door een set van songs van de plaat, waarvoor ze naar eigen zeggen net bij Epitaph hadden getekend, ondertussen Donald Trump regelmatig een veeg uit de pan gevend. Noem het grootsteedse punk inclusief zanger die niet kan zingen, hoewel ze ook niet vies waren van een streep pop. Daarbij denken wij specifiek aan Take It Out On Yourself en Peach. Verder was het gewoon raggen geblazen, zoals dat een beetje punkband betaamt. Prima introductie tot een band, die wij zeker gaan volgen.
Ze is een kleine kameleon, die Hannah Rodgers die op een podium transformeert in Pixx, maar we menen toch een aantal van haar invloeden gezien te hebben toen ze de Castello opende. Met rode mascara op, gestoken in een eighties mannenpak en een rode, Russische (?) kepie op het hoofd leek ze wel de nieuwe Annie Lennox. Of toch ook weer niet, want er zat ook iets van de vroege Marina And The Diamonds in en duidelijk ook wat van Joe Jackson van wie ze, helaas nogal inspiratieloos, It's Different For Girls coverde.
Er zijn duidelijk parallellen merkbaar tussen de sfeer in de wereld in de jaren tachtig en die van nu en als een twintigjarige dat gevoel kan vatten in een plaat, dan vinden wij dat straf. Verkijk je dus niet op de popdeuntjes (daar is trouwens steeds een gezonde hoek af), maar luister naar de tekst van Everything Is Weird In America, ontdek de angst in Grip, de voorzichtige hoop in Baboo, de verwarring in Waterslides of de dreiging in A Cloud To Float Upon.
We vreesden even dat Pixx niet zou spelen voor die vijf man en de spreekwoordelijke paardenkop, maar ze deed het wel tot en met I Bow Down. Wij bogen ook en deden ons hoedje af.
Cocaine Piss heeft zich een reputatie opgebouwd, die hen duidelijk is vooruitgesneld, want waar voor Culture Abuse amper een paar tientallen nieuwsgierige, vroege vogels waren opgedaagd, zat De Lift voor de Luikenaars goed vol. Er werd gewed op hoe lang het zou duren voor Aurélie in het publiek zou staan; de grootste risiconemers wonnen het pleit want pas in het zevende nummer kon ze zich niet langer bedwingen.
Dan heb je van die halve gares die roepen om “tetten” als ze een jonge vrouw haar hand in de broek zien steken, maar voor Poppins is dit duidelijk een aspect, dat niet meer dan normaal is; zoals Michael Jackson voortdurend aan zijn kruis zat en Iggy Pop zijn broek liet zakken. Alleen lijkt dat bij een jonge vrouw heel anders over te komen. Daarvoor alleen al verdient deze band met zangeres die haar teksten eerder blaft dan zingt al waardering. Maar verder vragen wij ons af hoe lang ze dit trucje gaan volhouden voor ook zij water bij de wijn moeten doen. Tot zolang: gewoon genieten godverdomme.
Soms moet je eens rondom je kijken naar de mensen die zitten te wachten op een show. Zie je een student een goed boek lezen, een ander een Rubiks kubus oplossen en nog eentje zijn John Lennonbrilletje oppoetsen, dan weet je tenminste al dat je niets geestdodends te horen zal krijgen.
Niet dat we daarvoor vreesden bij D.D Dumbo, maar toen Oliver Hugh Perry kakelend als een kip zijn micro teste, checkten we toch maar even het tijdschema.
Dat we wel degelijk juist zaten bleek al meteen toen een dwarsfluit en een trompet in loop werden gezet en daarover een Tamikrest-gitaar en een basklarinet werden gelegd. Percussie, belletjes en een stem, die wat weg heeft van Sting, erbij en weg waren we met D.D Dumbo's bekendste song Walrus. Het volgende uur werden daar ook nog blokfluiten, een ocarina, een bugel en nog wat vreemdsoortige instrumenten aan toegevoegd om de songs uit ‘Utopia Defeated’ te spelen. Ze passeerden haast allemaal de revue en we noteerden ook I Woke Up All Covered In Sand. Dansend wegdromen van vreemde verre oorden, dat deden we met D.D Dumbo. Oftewel: reizen zonder je ecologische voetafdruk te vergroten.
Net toen indierock dood en begraven leek met minder hoop op een toekomst dan de punks in de jaren zeventig wegens weggespeeld door dance, r&b en aanverwanten studeerde ene Will Toledo cum laude af aan de Indieversiteit. Na een stuk of vijf eerdere pogingen schreef hij alsnog onder de naam Car Seat Headrest met ‘Teens of Denial’ een bijna perfecte plaat bijeen.
Uit dat meesterwerk puurde hij vandaag zes nummers, aangevuld met oudje: Beast Mother Thing. Zie het als een kruising tussen Pavement, The Strokes, Eels, Frankie Cosmos en Vagabon; of met andere woorden: onvergelijkbaar. Feit is dat deze band stuk voor stuk dynamische rocksongs brengt. Destroyed By Hippie Power is zelfs twee songs onder één titel gevangen en voor (Joe Gets Kicked Out of School For Using) Drugs With Friends had Toledo wel veel woorden nodig, maar de song ontroerde vanaf de eerste tot de laatste noot. We zagen zelfs wildvreemden spontaan in elkaars armen vallen en gearmd op en neer springen. En dan moest Drunk Drivers/ Killer Whales nog komen...
Meesterlijk was ook het einde. Out of the blue begon Toledo zijn gitaarkabel op te ruimen. Algauw deden twee van zijn kompanen hetzelfde, terwijl feedback in loop werd gezet en enkel de drummer nog wat doorspeelde. Pas toen die zag dat het grootste deel van het publiek begreep dat de show voorbij was, prevelde hij een "Thank you Pukkelpop" en verdween.
U hebt het vast al vaker gehoord, maar we kunnen ons toch niet bedwingen: de set van Shame was er zo een, die gaat blijven nagalmen. In de aankondiging van Pukkelpop worden The Fall en The Streets aangehaald. Zet daar gerust nog Oasis bij. De nonchalance in combinatie met de vingerdik erbovenop liggende ironie - “This song is number one in the charts in Luxemburg” - maakte deze vijf jonge geweldenaars uit het zuiden van Londen onweerstaanbaar.
Alle aandacht ging bijna logisch naar zanger Charlie Steen, die zichzelf maar wat graag te kijk zette, paardje reed op de microfoonstandaard of zijn T-shirt uittrok en kringetjes maakte rond zijn tepel. Maar tegelijkertijd wist hij het publiek zo aan te spreken dat er zowaar om een bisnummer werd gebruld en dat dat ook werd gegeven.
Maar Steen is niet alles wat deze band maakt tot wat ze is. Ook de muziek paste als gegoten, waarbij dan inderdaad The Fall van achter het hoekje piepte. Lang geleden dat we nog eens zo opgefokt raakten van een show als bij dit onwelriekend, maar zo verrukkelijk potje herrie. En dat is echt niet alledaags.
Het mooie logo en het mooie gezichtje van The Pretty Reckless spreken ongetwijfeld beide seksen aan, maar een band mag toch iets meer om het lijf hebben. Dit kwartet heeft duidelijk goed gegraven in de geschiedenis van de (hard)rock, maar is bij clichés blijven steken. Heel tof allemaal, maar niet langer dan vijf minuten, al zal een heleboel van de aanwezigen (en dat waren er, eerlijk gezegd, nogal wat) dat met klem ontkennen.
Herinner jij je nog die golf van warme gevoelens die je drie jaar geleden overspoelde toen je First Aid Kit zag op Pukkelpop? Wij wel. En dus waren we ook nu te vinden daar waar de zusjes Söderberg kwinkeleerden: De Club.
We hoopten op (eindelijk) nieuw materiaal maar het was ook al lang geleden dat we luidkeels verklaarden dat we Graham of Johnny wilden zijn, dus ook The Lions Roar, Emmylou en My Silver Lining mochten nog eens in de set zitten.
We werden niet teleurgesteld: de harmoniezang van de twee Zweedse veldleeuweriken klonk van bij de eerste noot van Wolfmother helder als voorheen en we kregen ook nieuwe songs met het kwade You Are The Problem Here, dat we al kenden, en met It’s A Shame (waarin toepasselijk genoeg Klara’s gitaar dienst weigerde) en dat uiteindelijk wel goed klonk, maar zich toch niet naast hun beste songs kan zetten.
De dames gingen van hemels over kwaad naar feestelijk, haalden ook klassieker The Gambler boven, maar speelden zelf eigenlijk vooral op safe. De nieuwe plaat is af. Waarom er dan niet meer uit spelen? Hopelijk dit najaar ergens in een zaal. Spreken we dan af?
Waar een paar jaar geleden Preoccupations nog het snoepje van de dag was en de heren er toen bovendien dodelijk vermoeid uit zagen, was de show dit jaar wel op het scherp van de snee. De rauwe, doorrookte grafstem van zanger-bassist Matt Flegel en de twee gitaristen-toetsenisten in combinatie met het kaarsrechte drumwerk van Mike Wallace maakte dat deze show voorbijstormde als de zoveelste tornado door het midwesten van de VS.
Uit de beide albums werden songs geplukt met snauwende opener Anxiety en het monumentale, schier eindeloze Death als levensgrote uitroeptekens achter de slagzin. En de respons van de toeschouwers was navenant zodat er uiteindelijk zelfs wat trek- en duwwerk bij kwam kijken. Preoccupations staat wel degelijk terug op de kaart en liet dat graag merken.
Ga een keertje naar een laptopartiest, zeiden ze. Het is iets dat je wel zal aanstaan, zeiden ze. En ergens hadden "ze" ook wel gelijk. De eenvoud en de spaarzaamheid waarmee Floating Points digitale enen en nullen omzette in muziek was effectief best te pruimen. Allleen had de man ervoor gekozen om alles live te brengen. En daar liep het mis.
En het begon nochtans allemaal zo mooi; met de artiest achter zijn batterij elektronica voor het scherm waarop allerlei mandala-achtige tekeningen constant muteerden. Waar aanvankelijk nog geen beats werden ingezet, reageerde het publiek pas echt toen de metalen, robotachtige dreunen door de tent galmden. Mensen begonnen te bewegen, te wiegen, te schuifelen. De belofte zou waargemaakt worden.
Niet dus, want na een paar minuten stokte heel het boeltje en leek het of de naald op de platendraaier een eigen leven ging leiden en alles in het honderd liet lopen. Verwonderde blikken, danspassen die werden onderbroken,... Was dit nu de ingenieuze bedoeling van een muzikaal genie, die van dance ongemerkt overschakelde op experiment? Of was er echt een probleem? Ook op het scherm leek alles door elkaar gegooid te worden. Zo raar nog niet, omdat het uiteraard niet ondenkbaar is dat geluid verbonden was met beeld.
Uiteindelijk kwam de beat toch terug op gang, al bleef er eigenlijk de hele tijd een glitch in de leiding zitten. En toen de man het uiteindelijk voor bekeken hield en het optreden als afgesloten verklaarde, bleef de laptop toch nog enkele minuten koppig doorgaan. Tot ook daaraan een einde werd gemaakt. Dit moet één van de vreemdste optredens van het festival geweest zijn. En nog altijd zitten we met de vraag: was dit nu opzet of niet? Het zal waarschijnlijk een raadsel blijven. En dat mag.
Was Pukkelpop geen vrijhaven voor de jeugd om te kunnen doen wat thuis niet mocht? Was dit niet de thuis van de tentsletjes? Daar was op de hectare voor de Main stage niets van te merken tijdens het uur dat Bear's Den daar stond. Dat uur waren vrede en harmonie heer en meester ondanks het stoute grapje van Luc Janssens ("Een meisje kloeg dat ze vandaag al drie keer nat werd; eenmaal moet de vierde keer zijn: Bear's Den!") startten de Londense folkies vrij tam.
Na Red Earth & Puring Rain werd de door velen gevreesde banjo bovengehaald. Het werd er niet erger mee, maar ook niet beter. Pas toen Elysium werd gespleten door een magistrale trompet, raakten we in de ban en knetterde de magie.
Die verdween weer toen de gitaar van Andrew Davie dienst weigerde voor Isaac, maar we kregen er wel een grappig verhaal voor in de plaats over hoe Davie zijn held Guy Garvey ontmoette. Hij moest zijn pingpongballetje aan hem terugvragen. Garvey gaf hem prompt de bijnaam Davie Pingpong. Niet meteen een naam waarmee hij verder wou, maar nu is het kwaad wel geschied.
Magdalene bracht de magie terug en met When You Break en Auld Wives werden zowaar de mouwen opgestroopt, maar qua coverkeuze ging de band weer de mist in net als in Nijdrop drie jaar geleden. Toen hadden ze beter van Springsteen af gebleven; dit keer was het zelfs nog erger met het zeemzoete Heaven van Bryan Adams. Zoveel zoetigheid, het is slecht voor de tanden. Maar kom, met Above The Clouds of Pompei en Agape sloot de band wel in schoonheid één van hun grootste shows ooit af. Wij terug naar Sodom en Gomorra!
En dat lag niet ver weg in de Club waar Death Grips de balans tussen yin en yang, zwart en wit terug in evenwicht moest brengen. Tenzij je natuurlijk heel vasthoudend folkie was en je bij Mumford and Sons bleef plakken.
Wij kozen ervoor om door de mangel te worden gehaald door kunstschilder Stefan Burnett, die als frontman van Death Gribs zijn als canvas voor tattoos gebruikte bovenlichaam ontblootte en genadeloos en bijna zonder ophouden een uur lang zijn rhymes door de micro blafte terwijl hij dat ding achtereenvolgens leek kapot te wringen, als een fallus heen en weer zwaaide en hij er iemand mee dood leek te steken.
In zijn rug het genadeloze duo Zach Hill (drums) en Andy Morin (elektronica) die met hun tweetjes het geluid van een over de toeren draaiend slachthuis overtroffen en toch zelf de weg niet verloren tussen de drumsalvo’s en de gierende geluiden die Morin uit zijn apparaten puurde.
Verboden te crowdsurfen? Laat ons niet lachen, dachten de fans, en ze lieten zich over de heen en weer zwiepende massa lijven glijden tot in de front waar de security zich perfect van hun taak kweet, maar waarvan sommigen toch angstig uit hun oogjes kregen. Een onverlaat probeerde ook weer de andere kant op te gaan, maar dat werd hem toch belet. Een zegegebaar kon hij toch niet laten, waarschijnlijk opgelucht dat hij nog leefde.
Giving Bad People Good Ideas, I Break Mirrors With My Face in the United States, Hot Head en Spike klonken eigenlijk als één song; als een lap lillend vlees waarvan de eigenaar nog niet dood was en krijsend en vloekend om verlossing vroeg.
Die kwam er pas toen de eerste rij uitgeteld en met haren nat van het zweet over de nadar hing en niemand meer de kracht had om over de hoofden te surfen. Hill droogde het slijm, dat aan zijn kin bengelde, op. Afgerukte brillen werden verbogen en gebroken teruggevonden, blauwe plekken geteld en onze buurman kon nog net uitbrengen: “Nu kan ik met een gerust hart naar huis.”
Het was een vraagteken wat dat optreden van At The Drive-in zou geven. De laatste plaat werd op veel vraagtekens onthaald en het niveau van ‘Relationship Of Command’ werd eigenlijk nooit meer bereikt. Maar zanger Cedric Bixler en gitarist Omar Rodrigues konden elkaar weer verdragen en zagen de financiële stroom opdrogen. En dus werd het eens zo gevierde project van onder het stof gehaald.
Hoewel Bixler zijn eigenzinnige zelf was, op en af speakers klauterde, met de microfoonstandaard rondzeulde en zelfs zijn broek liet zakken, voelden wij het eerlijk gezegd allemaal niet. Misschien was het omdat we niet stonden waar de actie was, waar het zweet rijkelijk vloeide en de klappen vielen. God (of wie dan ook) weet dat de band haar best deed, dat ze alle registers opentrokken, maar het kwam niet verder dan die eerste rijen, waardoor wij teleurgesteld de Marquee verlieten op zoek naar meer avontuur.
Dat we dat avontuur niet echt zouden vinden bij Moon Duo was geen verrassing. Het duo gaat eerder voor een briesje over een verder kalme zee dan voor storm op een machtige oceaan. Maar desondanks was het aangenaam de ogen te kunnen sluiten en mee te deinen op de golven van het duo Sanae Yamada (met kleurrijke haren) en Ripley Johnson (met imposante witte baard). De ene zorgde voor de vaak imposante bassen en subtiele toetsen terwijl de andere zijn gitaar excursies liet maken naar de blues, de psychedelica en andere daarbij aanleunende genres. Enkel de drummer kon door de eindeloze herhaling van zijn roffels bijna niet anders dan zich stierlijk vervelen.
Naast eigen werk dat schipperde tussen dromerig (White Rose), donker (Free The Skull) en rauw (Free Action) werd vooral de cover van No Fun (Iggy & The Stooges) op gejuich en enthousiast dansen onthaald. Ook nog vermeldenswaard was het curieuze Cross-Town Fade waarmee het tweetal een gesmaakt eerbetoon bracht aan wijlen Alan Vega.
Net als dat bij Elbow een dag eerder het geval was, stond de Club ook voor Band Of Horses afgeladen vol. En net als bij Elbow werd dit een concert om in te kaderen; met een publiek dat zich smeet en een heleboel van de songs woord voor woord meezong.
Het was al bij de eerste aanblik van de band duidelijk dat Ben Bridwell hier was om zich te amuseren. En de kamerbrede glimlach verdween op geen enkel ogenblik van zijn gezicht. De baseballpet, die hij een paar keer probeerde op zijn hoofd te zetten, belandde door het vertoonde enthousiasme steeds weer op de grond, maar dat kon niet deren. Dat de rest van de band dan meeging in zijn slipstream sprak voor zich.
We zouden kunnen zeuren dat de mix niet helemaal goed zat, dat de bas de rest van de instrumenten overheerste, maar dat schoonheidsfoutje verdween in het niet bij de beleving van de band. Met het ingetogen Solemn Oath werd even naar adem gehapt tussen enkele nieuwe songs (waaronder eentje dat gloednieuw was), waarna de jukebox werd aangezet en liedjes als No One’s Gonna Love You (waartussen Bridwell even “I mean it”, gooide), The Great Salt Lake en uiteraard The Funeral en afsluiter The General Specific door de fans soms luider werden gebruld dan de band dat deed. Het was de wonderlijke apotheose van wat uiteindelijk – ondanks onze reserves - toch een mooi Pukkelpop werd.
(MA en PVG)