Flying Horseman - Telkens toeleven naar dat ene anderhalf uur
Je zal je nieuwe plaat maar in de steigers staan hebben en vooruitzicht hebben op een uitverkochte releasetour, wanneer het virus genaamd covid-19 daar een stokje voor steekt. Het overkwam Flying Horseman net voor de release van het zesde album ‘Mothership’. Die plaat is er ondertussen toch en ook optreden zit er stilaan weer meer in. We spraken met Bert Dockx over die onverwachte wending en uiteraard over alles wat met die nieuwe plaat te maken had. Via videocall wegens - je raadt het al - corona.
Jullie hebben met enige vertraging een nieuwe plaat uit. Om even niet onmiddellijk over de muziek te beginnen: het artwork van ‘Mothership’ matcht perfect met de naam. Hoe zijn jullie daartoe gekomen?
Bert Dockx: Het woord "Mothership" komt eerst uit de tekst van Hotel. Ik vond dat een heel fijn woord, waar ik heel wat verschillende associaties mee kon maken. Je hebt enerzijds de sciencefiction-associatie. En veel van mijn teksten hebben die scifi-sfeer hebben. Anderzijds gaat het nummer vooral over de genderdiscussie en was het dus leuk om de link met vrouwelijkheid en moederschap op te roepen.
In de periode, dat ik met die tekst bezig was, kwam ik het beeld dat uiteindelijk op de cover beland is tegen op sociale media. Ik ken de fotograaf zelf niet, maar het is een Polaroid-foto van zijn vrouw en kinderen. Ik heb gevraagd of ik die foto mocht gebruiken, want ik vond dat een heel sterk beeld dat vrouwen portreteert, maar tegelijkertijd ook een soort van confict tussen mensen en een grotere macht weergeeft, gezien de in de achtergrond opdoemende constructie. Vanaf het moment dat ik het woord "Mothership" met dat beeld samenlegde, wist ik dat ik het had. Veel van de teksten konden aan het beeld en/of de teksten gelinkt worden en samen versterken ze elkaar nog.
Om het wat beter te kaderen: waar tijdens de ontwikkeling van de plaat ben je daarop gekomen?
Het opnameproces was pas het eindstadium van een proces van twee jaar. Het beeld zelf was er echt vroeg. Zelfs meer dan een jaar voor de opnames. Dat deel van de tekst van Hotel was er toen ook al blijkbaar, besef ik nu. In augustus 2018 hebben we voor het eerst gerepeteerd met het oog op de nieuwe plaat. Jasper is er pas bijgekomen een half jaar voor de opnames. Ergens daartussen is die titel en dat beeld ontstaan.
Je vermeldde net Jasper Maekelberg. Het was de eerste keer dat hij als producer optrad na enkele platen met Koen Gisen samengewerkt te hebben.
Blackie And The Oohoos, waar drie van de vijf leden van Flying Horseman in spelen, hebben jaren geleden al eens een track met hem opgenomen en kenden hem dus iets beter dan ik. Ik kende Jasper zelfs totaal niet persoonlijk, maar ik heb hem ontmoet vrij kort voor de opnames en toen heb ik meteen beslist dat ik met hem wou werken.
Wat was er anders aan de aanpak van Jasper?
Er zijn zeker ook dingen die identiek waren. Op het vlak van arrangementen, songstructuren en volgorde van nummers staan wij open voor alle suggesties van de producer, maar wij beslissen uiteindelijk graag zelf.
Ik denk dat Jasper - maar ook Koen - bij andere bands meer inbreng hebben en er vroeger in het proces al bij betrokken worden, terwijl bij ons de muziek al grotendeels af was. Jasper heeft iets meer voor de opnames met ons gewerkt. Hij is naar enkele repetities komen kijken en heeft daar dan notities gemaakt. Die heeft hij dan besproken met mij of daar kwam hij tijdens de opnames nog eens op terug. Maar basically was de manier van werken vrij gelijklopend: in de studio samenkomen en zoveel mogelijk live opnemen.
Er waren ook wel verschillen. Zoals in de manier van opnemen: Jasper gaat meer voor een cleane sound, wat wij zelf ook wilden. Bij koen wordt er meer in dezelfde ruimte opgenomen, waardoor je via bepaalde technieken ook het gevoel van die ruimte en een meer live sound krijgt. Bij Jasper gingen we iets meer voor een pop-sound, alhoewel de zaken ook vooral live ingespeeld zijn. Hij heeft achteraf wel synths en percussie toegevoegd. Die synths zijn niet de dragende of melodieuze partijen, want die zijn echt van Loesje en Martha, maar zitten subtiel op de achtergrond.
Ik vind Jasper echt superstraf als producer. Ik kende zijn muziek of zijn productiewerk niet echt goed, maar ik had wel een notie van hoe zijn werk klonk. En dat werk heeft een klank die me aansprak voor deze plaat. Toen we voor de opnames eens afspraken, hadden we ook gewoon na een uur allebei al enorm veel zin om erin te vliegen. Dat was een persoonlijke klik, hoewel we absoluut niet dezelfde muzieksmaak hebben. Ik had er toen al vertrouwen in dat het een goede samenwerking zou worden. En dat is ook gebleken. Jasper is heel slim in veel opzichten: muzikaal, maar ook psychologisch. Hij slaagt erin zijn zin te krijgen zonder dat je ooit het gevoel hebt dat hij je aan het overtuigen is. Als hij een idee had en wij konden ons er echt niet in vinden, was dat ook nooit een probleem.
Voor je in de studio trekt, heb je natuurlijk nummers nodig. Is er binnen Flying Horseman een vaste aanpak voor de songs?
Niet echt. We repeteren wel heel veel, maar echt belachelijk veel. In deze plaat, veruit ons kortste album, hebben wij echt het meeste werk ooit gestoken. Bij de vorige albums hadden we bij elke song, waar we veel aan werkten, de neiging om die op de plaat te zetten. Een album was echt een weergave van het werk dat we hadden gedaan. Nu hadden we van bij het begin de goesting om buiten de comfortzone te gaan, om een iets minder donkere plaat te maken, een korte plaat, een meer transparante plaat – het was de derde keer dat we dat probeerden en het is eindelijk gelukt. Een nieuwe producer paste ook in dat plaatje. We hebben onszelf verplicht om die zaken na te streven. De vibe in de band was ook heel positief om dat doel te bereiken.
Het werken aan songs is doorheen de jaren heel hard geëvolueerd en dat blijft evolueren. In de begindagen van Flying Horseman was ik dat alleen. Ik schreef de teksten en de muziek op gitaar. Later kwam de band erbij en maakte ik de nummers alleen om dan met de groep op zoek te gaan naar de juiste arrangementen. Doorheen de jaren werd de inbreng van de band steeds groter. En op ‘Mothership’ staat er geen enkel nummer dat ik solo zou kunnen spelen. Ik maakte vaak stukken van nummers: soms slechts een ritme een andere keer een halve song, maar die waren zeker nog niet af. Ik neem die dan mee naar de repetitie en dan jammen we daarover en testen we dingen uit die we opnemen. Ik beluister en overdenk die dan thuis nog om de zaken wat te structureren. De volgende repetitie werken we daar dan op verder. Op die manier hebben we een soort van wisselwerking.
In een vroeg stadium zijn we zelfs niet altijd met de volledige band. Soms enkel met de ritmesectie, soms enkel met de backing vocals of nog andere combinaties. Een heel organisch, maar ook heel tijdrovend proces. Veel gedoe ook, omdat iedereen over alles zijn mening heeft en die ook uitspreekt.
‘Mothership’ is, zoals je al aanhaalde, merkelijk de kortste plaat die jullie al maakten. Er staan acht songs op, maar met hoeveel nummers begin je dan?
Voor alle vorige albums van Flying Horseman smeten wij niks weg. Alles, waar we de laatste twee jaar aan hadden gewerkt, stond op de plaat. Nu waren we op een bepaald moment aan vijftien of zestien songs aan het werken. We zijn dus echt superstreng geweest. We wilden echt enkel het allebeste naar buiten brengen. We wilden de luisteraar de goesting geven om na het beluisteren van de plaat onmiddellijk opnieuw op play te drukken. Er is echt veel weggevallen. Er zijn zelfs twee songs die opgenomen zijn, die heel goed zijn, maar die toch niet op het album staan. We wilden absoluut voor één enkele vinyl gaan. Dus we hebben echt voor ogen gehouden dat we niet over die veertig minuten gingen. Er moesten dus dingen wegvallen. Die keuze is echt pas helemaal op het einde gemaakt. Opeens ontstond er een geheel en een volgorde, die zo hard klopte voor mij, dat we daarop afgeklokt hebben.
Zijn er van de nummers, die niet op de plaat gekomen zijn, die wel live gaan passeren of die op een volgend album een kans krijgen?
Daar zijn we nu over aan het nadenken. Oorspronkelijk was het idee om de twee opgenomen songs zeker live te spelen, maar ik ben daar nu over aan het twijfelen. Als ik die songs nu terughoor, vind ik dat heel logisch dat die er niet opstaan. Ze sluiten meer aan bij het meer donkere werk van Flying Horseman. Eén van de twee is misschien ook zelfs het hardste gitaarnummer, dat we al hebben gemaakt, en zal zeker heel leuk zijn om live te spelen. Ik denk zelfs dat een Flying Horsman-fan, die houdt van dat duistere en nu misschien enigszins teleurgesteld is in de plaat, dat nummer echt fantastisch gaat vinden. Anderzijds denk ik dat we die misschien nog wat in de kast moeten houden en van daaruit vertrekken voor een volgend album te maken. Alles ligt dus nog open.
Flying Horseman staat ook wel bekend als een echte live band. Waar gaat jouw voorkeur eigenlijk naar uit: live spelen of een album maken?
Er is geen concurrentie wat mij betreft: alles draait om live spelen. Ik kan heel erg genieten van instrumentale muziek en studio-albums, maar als muzikant moet ik op een podium staan. Muziek is voor mij iets dat ik deel met andere mensen vanop een podium, de interactie in het moment. Het heeft ook te maken met mijn jazz-achtergrond, waarbij het heel hard draait om de inspiratie van het moment.
Een album maken is uiteraard belangrijk. En als we dat doen, dan doen we dat zo goed mogelijk. Maar zelfs tijdens het maken van nummers speelt het al in mijn hoofd hoe we dat live gaan spelen.
Een opgenomen nummer is dus geen eindresultaat, maar eerder iets waar je op kan verder bouwen?
In het beste geval wel ja. Dat hangt heel hard van song tot song af. Ik vind het wel leuk dat bij Flying Horseman, waar er minder ruimte is voor improvisatie dan in mijn andere projecten, de dingen blijven evolueren. Zo zal A Song That Lasts, een heel trancy nummer, een iets uitgebreidere versie worden live. Where Do You Live en Summer Dance, waarin respectievelijk een collectieve jam en een gitaarsolo zitten, zullen ook live zeker evolueren en andere kanten uitgaan.
Hoe is het voor een creatieve duizendpoot met veel projecten om een agenda te zien leeglopen?
Tijdens de lockdown heb ik heel veel gitaar gespeeld. Na een tijd ook op een manier waarbij ik er heel hard van genoot; een manier die ik een beetje was kwijtgespeeld doorheen de jaren; een manier waarbij er geen deadlines en geen concreet doel waren. Echt meer muziek maken voor mezelf, zoals ik als tiener deed. Ik ben natuurlijk niet stil blijven zitten: ik heb muziek gemaakt en ideeën ontwikkeld. Ik heb ook een opdracht gekregen voor het maken van een filmsoundtrack.
Het is in de eerste plaats wel heel frustrerend, want ik wil natuurlijk vooral optreden en samen spelen met andere muzikanten, omdat ik dat veruit het liefste doe. Vanaf het moment dat er mocht gerepeteerd worden, heb ik mensen gebeld om samen te spelen.
De eerste twee weken van de lockdown was ik heel down. Het idee dat al die liveshows in het water vielen, was heel moeilijk te aanvaarden, omdat we daar al zo lang naar aan het uitkijken waren. De ticketverkoop liep goed. Dus we wisten dat we voor veel volk zouden spelen. Bij mij is dat dan een soort filmpje in mijn hoofd dat mij gelukkig maakt. Het filmpje van op het podium te stappen in De Roma had ik al duizend keer afgespeeld. Alfredo, onze drummer, heeft dat ook heel hard: dat toeleven naar dat ene anderhalf uur. Ineens valt dat allemaal weg. En dat is heftig. Psychologisch was dat niet makkelijk om dragen als je zo bezeten bent als wij. Maar daarna kreeg dat een plaats en maakte dat ruimte voor een soort van rust. Het neemt natuurlijk niet weg dat het voor ons als muzikanten een zware tegenslag was en is.
Veel muzikanten focussen zich op een project, maar jij doet dat duidelijk niet. Heb je het nodig om veel verschillende projecten te hebben?
Flying Horseman is een constante daarin. Dat is de band, waar ik mijn songs in kwijt kan, ook al maken we die nu samen. In Flying Horseman kan ik die kant van mijn persoonlijkheid kwijt. Ik heb daar niet echt een andere band voor nodig, behalve dan misschien Strand, mijn Nederlandstalige project. Ik wil daar zeker nog een vervolg aan breien, maar met een band deze keer. In dat project kon ik tekstueel beter mijn ei kwijt. In dat opzicht vind ik dat ik op ‘Mothership’ voor het eerst tekstueel het niveau van Strand heb kunnen benaderen: met minder woorden veel meer vertellen. Dat was ook een heel bewuste keuze, die me ingegeven was door Martha, één van de toetsenisten, die me al jaren zegt dat er te veel woorden in mijn teksten zitten. Veel van de muziek waar ik zelf naar luister is tekstueel nogal sober. En het is de eerste keer dat me dat nu zelf gelukt is.
Maar om terug te komen op je vraag: ik wil altijd een songproject en een instrumentaal project lopen hebben. Vooral omdat ik in de eerste plaats gitarist ben van opleiding en omdat ik graag improviseer en interreageer met een ritmesectie. Daar is Dans Dans de band voor, maar de agenda’s samenleggen wordt er doorheen de jaren niet gemakkelijker op. Dat geeft me dan ruimte om Ottla te doen. En ik heb nog wel iets nieuws in gedachten. Ik wil altijd de combinatie zanger-gitarist en jazz-gitarist nastreven. Ik heb die wisselwerking nodig. Als ik te lang met één van de twee bezig ben, ga ik mij een beetje gevangen voelen.
Stel dat je met de band een concertdag mag organiseren, waar je volledig carte blanche hebt en waarbij het er ook niet toe doet of een artiest nog in leven is, hoe zou die er dan uitzien?
Sowieso binnen, niet buiten. Muziek komt veel beter tot zijn recht in een binnenruimte. Alfredo heeft zo een aantal droomlocaties om te spelen, maar ik heb dat niet. Ik speel nergens liever dan in Het Bos in Antwerpen: een vertrouwde omgeving voor tweehonderdvijftig mensen. Dat klinkt heel saai, maar ik vind dat zalig.
Mijn ideale festival zou meer dan een dag duren op een locatie met maar één podium. Een beetje zoals Sonic City in de begindagen. Er zouden veel verschillende soorten muziek zijn, zo divers als het maar kan. Ik hou bijvoorbeeld heel erg van live klassieke muziek en dan meer specifiek van solo piano zoals Debussy. Het zou dus leuk zijn de dag te beginnen met enkele goede pianisten. Ik denk zelfs aan een niet zo bekende uitvoering van Michel Beroff. Ik heb een opname van hem, die Debussy speelt, daterend uit de jaren negentig. Zoiets zou ik daar dan zetten.
Ik zou zeker Nahawa Doumbia, mijn favoriete Malinese zangeres en mijn favoriete zangeres aller tijden, daar laten spelen. Nog wat jazz uiteraard met Ornette Coleman en Thelonious Monk. Monk mag dan net na Beroff komen aan de piano.
En dan zijn er nog verschillende legendarische acts waar ik als muzikant en muziekliefhebber van droom om ze aan het werk te zien. Ik zou heel graag John Coltrane met zijn klassieke kwartet, Sonic Youth voor het nodige gitaargeweld en Joy Division live zien. Talking Heads met Adrien Belew uit de periode direct na ‘Remain In Light’ en Radiohead in een kleine zaal lijkt me ook leuk. Die laatste twee mogen afsluiten. Sowieso ook nog iets van elektronica in de late uurtjes. Ik denk aan Aphex Twin, maar dat zou dan heel laat zijn. Van twee tot vier ‘s morgens of zo.
Aangezien we er toch een weekend van maken, mogen we zeker niet vergeten om een paar legendarische singer-songwriters te programmeren zoals Townes Van Zandt en Nick Drake. En een paar heel oude bluesmannen zoals Mississippi John Hurt.
Dat is een zeer eclectisch programma! Welke rol zie je voor Flying Horseman weggelegd tijdens dat weekend?
Ik hoef niet te spelen dan. Ik wil gewoon genieten. (lacht)
Dat hopen wij ook snel te doen op een show van Flying Horseman.