Hoofdstroom - 'Elk Kind'

Hoofdstroom - 'Elk Kind'

Begin oktober loste Hoofdstroom het tweede deel van zijn tweeluik. Voor de ep ‘Elk Kind’ bediende de Gentse singer-songwriter zich van de taal van Vondel, Claus en Helmut Lotti. 

De bescheiden Gentenaar die een schijnstrijd voert met de mainstream – waarbij de ironische filosofie erin bestaat dat er toch niet aan te ontsnappen valt – weet de tweede ep alweer te omzwachtelen in een warme bubbel waar het fijn toeven is. En waar het aantal toegelaten personen geen maximum kent.

Het eerste, Engelstalige deel van het tweeluik, ‘Kind Elk’, werd geïnspireerd door een toevallige ontmoeting met een edelhert in het mistige ochtendgloren van een Canadees woud. Het beeld was indrukwekkend, de herinnering voor eeuwig in het hoofd gekerfd. Een stroom aan inspiratie volgde.

“De dag toen alles begon / was ik weer te laat / zat ik aan de grond”. Het hartverwarmende openingsnummer G1vd2 grijpt meteen bij het nekvel. De creativiteit tiert welig als vanouds, inclusief typerende taalspielereien.

Wel Degelijk komt bedaard op gang. Halfweg weerklinkt het enige streepje hiphop op deze ep: in het geheel van het werk een tikkeltje vrijblijvend, anderzijds zet Hoofdstroom wel weer de veelzijdigheid in de etalage – de aard van het beestje. 

G1vd2 en Zakenman wurmen zich het meest een baan naar je langetermijngeheugen. De magie van Hoofdstroom schuilt gewoonlijk in doordachte, melodieuze refreinen, gekieteld door enkele welgemikte gitaarakkoorden. In het uptempo Zakenman voert een speelse hook de boventoon. Even verderop wordt de song ingekleed met een elektronische bas, waarmee Huyghe nog meer pigment op het moodboard kwakt.

Het slomere titelnummer baadt in een soortement zachte weemoed, drijvend op een kabbelende stroom aan overpeinzingen. Terstond borrelt een nieuw argument op om het werk van Hoofdstroom op repeat te zetten: de kleurrijke beeldspraak in de teksten geeft pas na meerdere luisterbeurten alle geheimen prijs. 

“Heb ik mijn dromen vergooid / door zo afwachtend te zijn?”, vraagt Huyghe zich af op Elk Kind. Nog meer dan op ‘Kind Elk’ zet Huyghe op deze ep de deur naar zijn ziel wijd open. Het lijkt alsof we zijn dagboek inkijken, vol oefeningen in introspectie die elke privacygrens gewillig tarten. Het lofi-gekraak op het einde en harmonieus ingebedde sample tillen de song naar een hoger niveau en benadrukken het belang van gedegen mastering – zonder de smakelijke vondsten van Huyghe oneer aan te doen. 

Het goudeerlijke sluitstuk Dansen ademt een droef verlangen naar pre-coronatijden, waar mensen zich nog zonder schuldgevoel konden overgeven aan nachtelijk vertier in partyclubs. Het Franse refrein tussendoor is een franje waarvan de meerwaarde op het eerste gehoor onduidelijk is – tenzij dat Hoofdstroom prat gaat op veelzijdigheid. Het warme gevoel dat ons weer overvalt baart ons stilaan zorgen: koorts? Zou het?

Met dit tweeluik levert Hoofdstroom een ontwapenend visitekaartje af dat grossiert in kwetsbaarheid, authenticiteit en vermakelijke ontroering. “Ik heb nooit echt durven zingen”, bekent Hoofdstroom op Dansen. Het is bij dezen bewezen dat die schroom geheel onterecht was. Quod erat demonstrandum.

25 oktober 2020
Quentin Soenens