Madeline Kenney - Sucker's Lunch
Carpark Records
Mag je op een bepaalde leeftijd nog verliefd worden? Henny Vrienten vroeg het zich al af op Sinds Een Dag Of Twee, maar Madeline Kenney (nu negenentwintig jaar) wijdde zowat een hele plaat aan die vraag.
Drie jaar geleden vroegen we ons in 2017, bij het verschijnen van Madeline Kenneys debuut ‘Night Night At The First Landing’, nog af of er nog plaats was voor weer een zangeres in het rijtje Mitski, Vagabon, Cherry Glazer, Frankie Cosmos, Angel Olsen en anderen. Kenney werkte hard om die plaats te verdienen en is anno 2020 al aan het derde album toe. Ze heeft ondertussen haar geluid gevonden, mede dankzij Jenn Wasner van Wye Oak die haar tweede album produceerde en ook dit keer (ondanks een eigen plaat) tijd maakte om Kenney bij te staan. Meer nog, ze haalde er de andere multi-instrumentalistische helft van Wye Oak, Andy Stack, ook bij.
En dat was nodig, want Madeline Kenney blijkt een twijfelaar, een worstelaar met zelfvertrouwen en onzekerheden, ook als het op de liefde aankomt. Ze wou eigenlijk een melig liefdesnummer schrijven, maar dat zit gewoon niet in haar. Wat er uitkwam, waren tien nummers die rond het thema draaien als een kind met watervrees dat tegelijk aangelokt wordt door het verkoelende water van het zwembad in de tuin.
En ook de instrumentatie van Stack en Wasner lijkt te cirkelen rond Kenneys off-roadgitaar met kronkelige krullen van synths, saxofoon en complexe harmonieën. Het lijkt wel alsof het trio samen verdwaalt in het maïslabyrint van Kenneys overpeinzingen. Zowat heel de plaat klinkt eerder aftastend dan kordaat.
Dat levert nochtans toch een paar pareltjes op zoals de hypnotiserende single Sucker waaraan Kurt Wagner van Lambchop zijn tenor leende. De song is zo actueel als maar kan, want hij gaat over hoe Kenney toch volhoudt om kunst te blijven maken en om te blijven liefhebben, ook al is het de tijd er niet voor. Bovendien hangt er over het nummer een zwoele, zomerse lucht, opgewekt door zacht tokkelende snaren, percussie-eitjes en een steeds aanwezige hihat.
Ook het meer door synths aangestuurde Picture Of You, dat hetzelfde thema lijkt te behandelen, werd terecht tot single gebombardeerd. “I work so hard it's like death”, zingt Kenney ergens om te besluiten met: “I know I'll go on / I'm waiting for this to get easy.” Maar dat wordt het dus bijna nergens op deze plaat. Kenney blijft twijfelen, zelfs op het iets meer gespierde Jenny.
Dat maakt op de duur toch dat de plaat iets te lang duurt. Als een vakantie waarin het hotelzwembad de enige vorm van vertier is. Onder de hoofdtelefoon vallen de mooie, uitgekiende details nog wel op, maar met de gemiddelde muziekinstallatie afgespeeld, vervaagt de muziek uiteindelijk als verschoten behangpapier.
Be The Man kan ons over halfweg nog eens recht doen zitten op dee badhanddoek dankzij de basintro, de pianopartij, de gitaarsolo en de bezwerende tekst vol twijfels die Kenney daartussen gooit, maar daar tussenin worden we iets te veel gewiegd.
‘Sucker’s Lunch’ is zeker geen slechte plaat. Daarvoor bevat ze te veel moois, maar de omstandigheden om ze tot bloei te laten komen, zijn zeldzaam. Je zou veertig minuten lang niet gestoord mogen worden. En wanneer komt dat nog eens voor?