The Strange Boys - De perfecte imperfectie
Ancienne Belgique, Brussel, 4 april 2012

Het logo dat achter Jacuzzi Boys hing leek wel te zijn geschilderd op een sprei die ze ergens van een wasdraad hadden weggegraaid. Het tekende de instelling van het trio dat de AB-Club zou opwarmen. Met rauwe, rammelende en vooral bijzonder luide lo-fi maakten ze Brussel duidelijk dat het er niet altijd proper aan toe hoeft te gaan.
Drums die de zolen van je schoenen deden loskomen, een bas die het idee buikgevoel meteen een letterlijke betekenis meegaf en de gitaar van leadzanger Gabriel Alcala, die vakkundig de huid van je rug schraapte. Voeg daar de in echo gedrenkte zang aan toe en je krijgt een cocktail, waar wij met plezier voor uit onze luie zetel komen. Om het met Alcala’s woorden te zeggen: “Thank you sooooooooo much!”
“This song is about mermaids.”, gilde hij tussen de songs door, waarna het nummer in golven van razernij en de daaropvolgende ademnood op je af kwam. En dat bisnummer eigenden ze zich gewoon zelf toe. Jacuzzi Boys bewezen in drie kwartier dat rock nog steeds in rommelige garages kan gebrouwd worden uit vuile motorolie, glasscherven en slecht onderhouden tuingerief.
Ook The Strange Boys dealen in lo-fi. Alleen is die van een heel andere aard. De meervoudige angel, die de muziek van hun tourbuddies tekent, wordt bij hen vervangen door een eerder laidback, relaxt gevoel. Ook al durven ze vaak stevig tekeer te gaan, er blijft steeds een loom, zomers sfeertje hangen over hun songs, dat nog extra wordt gevoed door de lichtjes zeurende, Texaanse tongval van zanger, gitarist en pianist Ryan Sambol.
Want de groep had dus ook een piano bij zich, een (kleine) vleugel zelfs. En het was die piano die op de laatste en trouwens onderschatte plaat van The Strange Boys ‘Live Music’ een belangrijke rol had gekregen. Met die piano werd het concert ook ingezet. Me And You was zo’n wiegend nummer, dat meteen een glimlach om je lippen toverde.
En wie kan het dan schelen dat je er een stukje van Paul Simons Kodachrome in leek terug te horen? Of dat je even later Ray Charles’ What d’I Say in een ander nummer hoorde opduiken? Als het maar liedjes van dit kaliber opleverde, was dat helemaal van ondergeschikt belang.
Uiteraard liet de band ook de gitaren meermaals spreken. Zoals in Mama’s Shelter dat gestaag naar een hoogtepunt werd gevoerd. Of tijdens Be Brave, waar die paar overenthousiaste fans maar om bleven zeuren, en dat de set uiteindelijk afsloot. Even later was er dan toch weer tijd om op adem te komen met een übercoole, bijna zachtgekookteitjesversie van een song als Walking Two By Two.
Het was een schitterende avond, met twee bands, waarvan de ene nog grote dingen staan te wachten en de andere het (voorlopig nog) niet kan schelen wat er nog komen gaat. Dit was de avond van de perfecte imperfectie. Of hoe lo-fi nu precies hoort te klinken.