The Necks - Traag en intens als het leven

De Singer, 8 mei 2017

The Necks hebben geen uitgesproken nek, en al zeker geen dikke, maar wel een stel gefinetunede oren, een strenge focus on the job en bijna machinaal afgestelde handen. In jazzclub De Singer improviseerde het trio uit Sydney twee keer drie kwartier. Zonder plan. We wisten alleen dat de intensiteit constant zou toenemen. En zo geschiedde.

The Necks - Traag en intens als het leven

The Necks hebben de klassieke opstelling van een pianotrio zoals dat van Bill Evans of Keith Jarrett: vleugel, bas en drums. Maar wat ze met die instrumenten produceren, lijkt in de verste verte niet op jazzstandards of swing. Bij The Necks ruimt de melodie plaats voor ingenieuze mechaniek en worden akkoordenschema's oeverloze soundscapes, die zwellen en schuren.

Deel één. Chris Abrahams neemt plaats achter zijn klavier en concentreert zich een kwartminuut voor hij zijn eerste noot speelt. Die leidt al gauw tot een complex motief dat eindeloos muteert. Drummer Tony Buck bouwt een beulmars op met vilten stokken. Na enkele minuten vloeien de frequenties van piano, bas en drums samen tot een kolkende massa. Die blijft evolueren - traag, ongemerkt en intens als het leven. Mooi zijn de gestreken Steve Reich-achtige windvlagen van bassist Lloyd Swanton. En dan laat Buck de hi-hat plots meesissen en drijft hij het tempo op.

Langzaamaan stroomt de comfortabele hypnose in woeiliger water, vol schokkerig percussiewerk en onheilspellende, lage tonen. Regelmatig denk je: ze ronden af. Maar net op dat moment doen The Necks er opnieuw een microliter spanning bovenop. Even lijkt er in de verte een happy end aan te komen. Maar Abrahams is er snel bij om ook die verwachting de nek om te wringen.

Na de pauze weven The Necks opnieuw een bezwerende constellatie. Deze keer start Swanton als spilfiguur. Hij wisselt warme basnoten af met schrille prikken. Buck roert met de brushes en Abrahams speelt een snelle, lichtvoetige sequens. Op een bepaald moment verschuift de hele rimram van het hogere naar het lagere register. Een donderwolk vult De Singer. Bas en drums leggen industriële accenten. De blikken staan op doodserieus.

De spanning blijft intussen onder controle. Vanonder de vleugel blaast een lange drone. Buck tikt met fijne stokken op de cimbalen; genadeloos en gelijkmatig als tropische regen. En met stalen discipline. In onze gedachten telt hij ineens af tot vier en lanceert hij een uitbundige kraut- of discogroove. Maar Buck blijft robotisch volharden en tegentijden afvuren. Tot we de beat helemaal kwijtraken.

Swanton luidt het einde in met een donkere repetitieve basnoot die lijkt ontsnapt uit een onderkoelde eighties-knokfilm. En Abrahams dirigeert zijn gerimpelde maar vinnige vingers enkele duizenden keren over de toetsen. Na afloop lijkt het alsof ook hij even moet bekomen van wat hij zelf heeft gecreëerd.

Een bisnummer zit er niet in. Er zijn grenzen, zelfs voor The Necks. Al reisden ze wel helemaal naar de kleine, sympathieke Singer in het goed verstopte Rijkevorsel. Om hun chemie te kristalliseren in een bloedstollend, anderhalf uur.

11 mei 2017
Fabian Desmicht