Pukkelpop 2012 - De momenten van (pvg)
Kiewit, Hasselt, 21 augustus 2012
Tal van reünies, een trendy draagtas vol hypes, …, het stond allemaal op Pukkelpop 2012. Patrick Van Gestel maakte een selectie van momenten, die hem het meest raakten. Zonder enige twijfel scoorde die ene minuut, toen enkel de kerkklokken van Hasselt te horen waren, het hoogste. Maar er was dus ook muziek.
Daar stonden ze dan, vier jonkies uit Londen, klaar om de wereld te veroveren. Alleen straalde Alt-J dat niet meteen uit. Tot ze hun mond openden en hun instrumenten lieten spreken. Waar er aanvankelijk nog sprake was van zenuwen – dit was tenslotte de “biggest crowd we’ve ever played for” – verdween dat als de voorraad zonnecrème op de wei eens de muziek werd opgestart.
De glimlach om de mond van zanger-gitarist Joe Newman was al na het eerste nummer niet meer weg te denken van zijn aangezicht en zelfs de übercoole, van zonnebril voorziene toetsenist Gus Unger-Hamilton kon op de duur zijn gezicht niet meer in de plooi houden. Wonderlijke muziek van een stel bijzonder getalenteerde snaken, waar we ongetwijfeld het laatste nog niet van hebben gehoord/gezien. Waar het op plaat zo complex leek, vloeide het er in de Castello gewoon uit. Alsof het logisch was.
Even verder stond er nog zo’n band op het podium, waarvan wij ons afvragen of ze de hype zullen overleven. Maar intussen maakt Django Django wel pakkende popmuziek en trekken ze volle zalen. Of tenten, zoals in Kiewit. Want ook daar stond de tent afgeladen vol toen de vier Schotten het podium opkwamen in bij elkaar passende T-shirts. Vrolijk huppelende songs dansten over de hoofden van het zwetende publiek en kregen de tent tot voor het grote scherm in beweging. Dat vooral Default zorgde voor een storm van herkenning mag op een festival geen verrassing zijn, maar het lijkt ons niet onwaarschijnlijk dat dit bandje hier heel wat zieltjes voor de goede zaak heeft gewonnen. Nu alleen nog die hype klein krijgen uiteraard.
Pure, gezonde fun. Het lijkt wel of het niet meer mag in deze tijden van complexe ritmes en zoektochten naar de ideale popsong. Enter Me First and The Gimme Gimmes. Vijf liefhebbers van punk en … klassieke popsongs. Alleen smelten ze hun beide liefdes samen tot een punkfeestje. Of het nu Stairway To Heaven (Led Zeppelin) was, Me And Julio Down By The Schoolyard (Simon And Garfunkel) of Tomorrow (uit de musical ‘Annie’), alles kon en werd bedekt met lagen rauwe gitaren en Hawaii-hemden.
Als neutrale toeschouwer kon je niet anders dan meegesleurd worden in een poel van herkenning. Fantastisch om op te merken dat de iets oudere toeschouwers John Denvers Country Roads meebrulden terwijl het jonge grut ging pogoën op R. Kelly’s I Believe I Can Fly. Maar iedereen amuseerde zich. En is dat nu niet precies waar het om gaat? Of moet er dan toch een “diepere zin” in elk stukje muziek schuilen?
Voor Breton was het ook de hype waartegen ze op moesten boksen, ook al ging deze ballon nooit zo hoog als die van Django Django, vooral dan omdat hun album niet zo radiovriendelijk is als dat van laatstgenoemden. Maar op het podium is iedereen gelijk en moet je jezelf hoe dan ook bewijzen. En dat is precies wat Breton deed. De Londenaars hielden hun publiek in een ijzeren greep en het middaguur bleek geen enkel bezwaar om plakkerige lijven te creëren en vooral om gewillige oren gelukkig te maken. Want die ene plaat werd op dat podium vertaald naar een funky, bijzonder dansbare set, die het moeilijk maakte om stil te blijven staan. Vanaf 15x tot de (niet echt verkoeling biedende) afsluiter December werd het publiek kopje onder gehouden in hoogst dansbare indierock. Nu nog een plaat maken, die dat afstraalt en het komt helemaal goed met Breton.
Er zijn mensen die zich herinneren waar ze waren toen Elvis stierf (dit weekend net vijfendertig jaar geleden). Wij weten nog precies waar we waren toen we A.M. 180 voor het eerst hoorden: in bad. En nog steeds zorgt dat nummer voor natte muren en bedampte spiegels als wij het terughoren. Om maar te zeggen dat Grandaddy een nostalgische trip was.
Jason Lytle bleek heel wat gewicht te hebben overgedragen aan de kettingrokende drummer Aaron Burtch, maar verder was Grandaddy nog steeds - voor even dan toch – ongewijzigd. Want voor deze reünie waren alle originele leden present. Het was trouwens geen toeval dat (een weliswaar geflipte versie van) John Sebastians Welcome Back werd afgespeeld als introductie tot het concert.
De reacties van het bijzonder enthousiaste publiek verrasten blijkbaar, maar droegen uiteraard ook bij tot de fantastische sfeer die er in de Marquee hing. Ook de band amuseerde zich met andere woorden en liet ons genieten van schitterende songs als The Crystal Lake, Yeah Is What We Had en een vertraagde versie van het magnifieke Hewlett’s Daughter. Uiteindelijk zou Grandaddy, na intern overleg, nog He’s Stupid, He’s Dumb, He’s The Pilot als bis spelen, iets wat niet elke band wilde of werd toegestaan.
En voor alle duidelijkheid, Jason, het was wel degelijk “a good idea” om de band nog één keer terug samen te roepen. Nu zijn wij weer helemaal klaar voor de volgende bladzijde.
Vierenzestig is hij intussen en net als vorig jaar op Dour werkte Charles Bradley ook in Hasselt op het gemoed van zijn toeschouwers. Dat deed hij door zich de handen voor het gezicht te houden, luidkeels “I love you!” te roepen of met de handen op het hoofd een hartje te vormen van zijn armen. Met zijn pruillip wist hij iedereen zo voor zich te winnen.
Maar intussen maakte hij zijn epitheton van Screaming Eagle Of Soul helemaal waar. De songs die hij bijeenschreef op zijn plaat ‘No Time For Dreaming’ getuigen dan ook van een hele bergketen aan soulgevoel. Zelfs Neil Youngs Heart Of Gold maakte hij zich helemaal eigen. Het blijft in elk geval indrukwekkend om te zien hoe deze man – weliswaar met een uitstekende band als ruggensteun – op deze leeftijd de muziek, die voor hem duidelijk de wereld betekent, levend houdt.
Al dat emotioneel gedoe mag nog zo gespeeld zijn, wij blijven nederig neerbuigen voor zo veel muzikaal talent.
Opboksen tegen een band als Foo Fighters is niet bepaald een dankbare taak, maar Wilco liet het niet aan hun hart komen en speelde zoals de liefhebbers het van hen gewend zijn: met vuur en liefde. Al van bij de eerste noten van Misunderstood wisten de aanwezigen – de Marquee was slechts matig gevuld – dat het ook nu weer een feest voor oren en ziel zou worden.
Jeff Tweedy geniet duidelijk van het goede leven en kwam enkele kilo’s bij, maar dat had duidelijk geen effect op de kwaliteit van de show. Samen met zijn twee collega-gitaristen liet hij de tent sidderen van genot bij songs als Dawned On Me (met Nels Cline op de twaalfsnarige) of Impossible Germany. Tweedy deinsde er trouwens evenmin voor terug om voor het titelnummer van de laatste plaat een hoog stemmetje boven te halen.
Zij die gekozen hadden voor deze band, hebben het zich niet beklaagd, zelfs al was het optreden tien minuten te vroeg afgelopen. Als je daarvoor muziek van dergelijke kwaliteit krijgt, wil je dat deze jongens met plezier vergeven.
Nee, verrassen deden The Black Keys niet. Tenminste niet voor hen, die eerder dit jaar getuige waren van hun doortocht in Antwerpen. Het podium zag er hetzelfde uit. En ook de setlist leek een ingekorte versie van toen. Uiteraard werden de singles opgespaard voor een typisch festivalhoogtepunt, waarna de discobal en de verlichte naam zorgden voor het extraatje.
Maar begrijp ons niet verkeerd: Auerbach en Carney zaten in “the zone”. En de grote massa’s jagen hen duidelijk geen angst in. Van communicatie was er niet echt veel sprake, maar dat hoeft ook niet als je een dergelijke reeks van songs kan voorleggen. En dat was tot ver achter de bomen voelbaar.
Hopelijk slagen deze jongens erin om de heisa binnen de perken te houden, want stadionmuziek lijken The Black Keys toch nooit te zullen maken. Al weet je uiteraard nooit. Voor ons hoeft het alleszins niet.
Eigenlijk was het niet verantwoord om bij zo'n hitte bands dat podium op te sturen, maar het was vaak verbazingwekkend hoe die groepen/artiesten het bleven opbrengen om bij zo'n temperaturen hun show te brengen. En dan mocht Howler nog van geluk spreken dat ze de moedige zielen in de Marquee mochten wakker houden. The Shins en The Hives (om er maar enkele te noemen) dienden de zon in de ogen te kijken op de Main Stage.
Howler liet het in elk geval niet aan zijn hart komen en testte op dat onmenselijk vroege middaguur de weerstand van de schaduwzoekers door met hun songs de stromende oksels te kietelen.
De surfrock - meer rock dan surf, maar toch - lag voortdurend klaar om argeloze voorbijgangers de tent in te zuigen, want deze enthousiaste jongelingen legden hun puntige songs één voor één aan dit lamlendige tribunaal voor. Het verdict luidde unaniem dat deze band zijn plaats meer dan verdiende.
Weg de overalls, waarmee ze zich voor hun laatste plaat tooiden, weg de meer synthgerichte songs. Wel gebleven zijn de wendbare structuren waarbinnen Minus The Bear hun liedjes doen kronkelen en stuiteren. Met de nieuwe plaat wordt duidelijk opnieuw meer de rock- en popkant uitgewandeld.
Het was in elk geval een blij weerzien met songs als Knights en My Time. En ook de nieuwe songs zijn weer een bron van plezier voor wie zijn muziek niet per se rechtlijnig wil hebben.
Live was het als vanouds leadgitarist Dave Knudson die niet in te tomen was en voortdurend het podium afschuimde. Verder werd er vooral de nadruk gelegd op het musiceren, hetgeen zoals steeds resulteerde in vlijmscherpe versies van pakweg Hold Me Down. Deze band heeft zijn bestaansrecht opnieuw glorieus bewezen. En wanneer zien we jullie opnieuw in een zaal, jongens?