Once in a Blue Moon - Variatie, ontdekkingen en kippenvel

Amsterdamse Bos, 24 augustus 2018

Once in a Blue Moon - Variatie, ontdekkingen en kippenvel

Nog tijdens de eerste editie van Once In a Blue Moon kregen we een persbericht dat het festival uitverkocht was en er in 2019 zeker een vervolg komt. Ondanks het regenweer bood het nagelnieuwe festival toch datgene waarop we altijd hopen bij een festival: een fijne sfeer, een paar leuke ontdekkingen, veel muzikale variatie en minstens één keer kippenvel.

Een leuke setting, daar in het Amsterdamse Bos. Dat ligt trouwens ongeveer even ver van het centrum van Amsterdam als het Zoniënwoud van de Markt van Brussel, maar dankzij pendelbussen die reden tot en met het einde van het festival, was de bereikbaarheid geen probleem. We waren dus mooi op tijd voor Erin Rae, die op de Blue Moon Stage bewees over een paar leuke deuntjes te beschikken, maar de beperkingen van haar stem kwamen te veel naar voor als ze acrobatietjes probeerde, zoals in Like The First Time.

Voor een festival dat de nadruk op Amerikaanse muziek legt, viel het aantal carnavalcowboys in het publiek nog best mee. En het leek erop dat er niemand te paard gekomen was. In de Honky Tonk verwachtte je nochtans minstens wat gehinnik, want het kleinste podium zat verstopt in een donkere golfplaten stal met hooi op de vloer. Dit bleek de ideale setting voor Carl Anderson. Nu leert de muziekencyclopedie ons dat 'Jesus Christ Superstar'-zanger Carl Anderson in 2004 overleed; dit was dus een andere Anderson: een jonge singer-songwriter die hier zijn Europese tournee afsloot.

In de donkere intimiteit van de Honky Tonk vergat je al snel dat het nog maar net middag was. Anderson en zijn kompaan Sam Wilson brachten veelal droevige luisterliedjes met teksten, die er best mochten wezen (Silver Lining) en een paar mooie "ooh"-s op de juiste plaats (20/20). Gooi daar nog wat grappige publieksinteracties tussen, zoals zijn promopraatje voor zijn naar eigen zeggen lelijke en kwalitatief ondermaatse merchandising en wellicht de leukste songtitel van het festival (What Part of "She Took Everything" Don't You Understand) en we hadden een eerste fijne concert gehoord.

De soundcheck van The Dawn Brothers was helaas doorgedrongen tot in de Honky Tonk; één van de weinige kritiekpuntjes op de organisatie, want het gebeurde later op de dag nog meer dan eens, maar dat konden we de Rotterdamse gitaarpopband moeilijk aanwrijven. Muzikaal en vocaal zat het allemaal wel snor, ergens tussen Status Quo en Soulsister, maar meer dan "wel leuk" ontlokte de band ons niet.

Zo stonden we gelukkig tijdig terug in de Honky Tonk voor Steve Smyth & The Diablos. De Canadees zette solo Summertime in en doorliep daarbij het hele spectrum van zijn stem: grommen, brullen, fluisteren en zingen. We noteerden Screamin' Jay Hawkins, Tom Waits en zelfs Muse als ijkpunten, maar na een nummer of drie vergat je die allemaal en stond je dus gewoon naar Steve Smyth te kijken. Zijn begeleidingsband zette de beuk erin en de bijwijlen diabolische intensiteit spatte van het podium af.

Fans van Tamino mogen gerust eens kijken hoe je met hoge stem een powerballad kan zingen zonder dat het navelstaarderig gezeik wordt. Met andere woorden: Smyth zetten we op ons "Te volgen"-lijstje. Iemand die uit bevlogenheid het halve podium afbreekt zonder dat het pose wordt, heeft sowieso al een streepje voor en het leek erop dat Smyth beter had gepast op het grotere Blue Moon-podium dan I'm With Her.

Hoewel ene David Crosby zich iets later die dag zou uiten als grote fan, vonden wij dit trio zangeressen met viool, mandoline, banjo en gitaar toch wat magertjes uitvallen. Er had wat meer sprankel in de stemmen, fut in de nummers, volheid in de arrangementen en pit in de teksten mogen zitten. We begaven ons dus al voortijdig naar het derde podium, dat iets verder in de struiken verstopt zat: de Sugar Mountain.

Daar kwam Toeareg Bombino zijn Afrikaanse ritmes demonstreren. En op de vraag wat dat dan komt doen op een Americana-festival, gaf de presentator het antwoord: de blues is met de Afrikanen meegekomen naar Amerika; en met muzikanten als Bombino keert ze terug naar Afrika. Leuk gevonden en goed voor de variatie. De westerse invloeden beperkten zich vooral tot de keuze van de instrumenten - elektrische gitaren, bas en drums - maar de toonladders, de ritmes en de songstructuren klonken verfrissend en opzwepend. Visueel was het misschien niet de meest wervelende show - op die veelkleurige gewaden ben je snel uitgekeken - maar muzikaal was er voldoende spektakel te beleven om u allen aan te bevelen eind oktober in de Warande of de Vooruit te gaan kijken.

Dan kon het aftellen beginnen naar David Crosby; die beet al om kwart na zes als eerste echte headliner de spits af met In My Dreams en Morrison. Zeer herkenbaar Crosby maar terecht geen grote klassieker, hoewel de band bewees dat ze naast instrumentale kwaliteiten blijkbaar ook op stem geselecteerd waren. Bij Long Time Gone mocht vooral Jeff Pevar voor het gitaarvuurwerk zorgen. Crosby stond duidelijk op scherp, liet geen slijtage horen op de stem en haalde vooral uit zijn akoestische gitaar nog steeds wonderlijke melodieën.

Waarom toetseniste Michelle Williams de lead mocht zingen op Janet, was ons een raadsel, temeer daar die stem toch de minste leek van de hele band, wat op de openingszinnen van Guinevere nog duidelijker werd. Een rockende versie van Thousand Roads deed ons dit snel vergeten, en na a capellamomentje What Are Their Names en het nogal vergeetbare Homeward Through The Haze vertelde Crosby dat hij in de bands waarin hij meespeelde altijd "the weird shit" schreef. Ter illustratie zette hij Déjà Vu in, waarop de obligate solo's voor elk instrument wel iets kernachtiger hadden gemogen. Ook op Wooden Ships mocht er doorgerockt worden, maar het echte kippenvel kwam op het einde, bij Ohio. De protestsong over vier studenten, die bij een protest doodgeschoten werden door de politie, is op een andere manier nog steeds actueel en Crosby leek nog steeds elk woord en elke noot te menen.

We hadden eigenlijk nog gehoopt iets te horen uit Crosby's laatste paar platen, maar dat paste blijkbaar niet in het beperkte tijdsbestek. Dat het optreden met deze korte setlist al een kwartier uitliep, loste de organisatie op door ook op de andere podia de optredens een kwartiertje op te schuiven. Moest er tussen alle optredens een buffer van een kwartier gezeten hebben, ware dit niet nodig geweest, hadden soundchecks geen andere optredens doorrommeld en kon de gulzige luisteraar zich van het ene naar het andere podium begeven zonder van de ene of de andere groep een nummer te moeten missen - maar dat is meteen ons enige puntje van kritiek op een verder uitmuntende organisatie.

Na Crosby was het moeilijk kiezen. Het succes van Seasick Steve hebben we nooit echt begrepen met die voorspelbare boogietjes en teksten van dertien in een dozijn. John Lee Hooker speelde diezelfde noten zoveel subtieler, Tony Joe White diept die gitaarklank zoveel verder uit en Canned Heat is in zijn zoveelste reïncarnatie nog steeds origineler. De vettige bluesrock die uit de Honky Tonk klonk kon ons ook niet echt aantrekken en de psychedelische rock uit Nederlands Limburg van DeWolff leunde te veel op een lijzige beat en ver uitwaaierende keyboards. Wij kozen dus voor een rondje langs de - volgens de website - Amerikaans geïnspireerde eetstandjes: frieten, pizza en loempia's.

Drive-by Truckers zijn wel echte Amerikanen. En die laten zich liever niet aankondigen met: "Dames en heren, hier zijn..." Dus stapten zij op eigen houtje het blauwe tegenlicht in en openden met Guns of Umpqua. De melancholie van Patterson Hoods zang ging verloren in de mix en er bleef helaas een weinigzeggende stamp over. Mike Cooleys zang kwam beter door op Ramon Casiano, maar zo werd ook duidelijk dat hij de mindere van de vocalisten is. Denk Brett Anderson met stekende keelpijn.

We zaten de rit uit, hopend dat er alsnog iets ging uitspringen, maar behalve de mooie maar wat te lang uitgesponnen maatschappijkritische ballad Babies In Cages hoorden we vooral gitaren die ronkten over een stampende ritmesectie. Tegen het eind van het optreden stond de tent nog maar halfvol; we waren blijkbaar niet alleen in die overtuiging.

Het kan natuurlijk ook de aantrekkingskracht geweest zijn van het verkleedfeestje dat The Mavericks heet en waarvan we nog net Dance The Night Away en All You Ever Do Is Bring Me Down meepikten. Calexico zonder de sérieux, Willy DeVille zonder zeeroverskostuum. Down werden we er zeker niet van. En op de tonen van Back In The USSR zochten we bij het licht van de volle maan onze agenda om alvast de datum van Once in a Blue Moon 2019 aan te kruisen.

28 augustus 2018
Stefaan Van Slycken