Les Nuits 2015: Patrick Watson, Villagers - Een vrolijke introvert en een ontroerende clown
Botanique, Brussel, 18 mei 2015
De vermoeidheid begint te wegen na zoveel mooie, veel te korte nachten, maar voor een “double bill” met Villagers en Patrick Watson togen wij nog maar eens naar Brussel en vleiden wij ons maar al te graag neer in het pluche van het uitverkochte Koninklijk Circus.
De monsters zijn getemd, de demonen gekooid; moed werd getankt aan de bron van de liefde en het was dan ook een tedere, zelfs vrolijke Conor O’Brien die het Koninklijk Circus in vervoering bracht. Op het podium creëerde hij een huiselijke sfeer met een tapijtje en een staande lamp; kortom: alles ademde gezelligheid uit.
Villagers begon dan wel met Set The Tigers Free, maar het waren eerder Teigetjes uit Winnie De Poeh die hij losliet. In Dawning On Me zag je hem zo verstrengeld liggen met zijn geliefde, zalig genietend van elkaars warmte terwijl het eerste ochtendlicht door de ramen viel.
De bandbezetting met harpiste en staande bas versterkte nog het intieme van de set. En dan was er nog de opbouw van de nummers. Nothing Arrived startte met O’Brien solo op akoestische gitaar om zachtjes, bijna onopgemerkt vervoegd te worden door achtereenvolgens harp, bas, warm koper en wat ijle synthnoten. Iedereen werd week in de knieën. So Naïve had een tegenovergestelde opbouw maar dezelfde uitwerking. En toen de laatste trompetnoot uitdoofde en O’Brien gevangen stond in één heldere spot, verwachtte je hem elk moment op te zien stijgen naar de zevende hemel.
Voor wie nog niet doorhad dat er wat veranderd was in O’Briens leven, stelde hij het nog eens duidelijk in Everything I Am Is Yours: “I left my demons at the door”. Met Memoir en My Lighthouse volgden nog eens twee mooie odes aan zijn lief. En één fan raakte zo van de kook dat hij niet kon wachten tot de laatste langgerekte noot was uitgestorven en al begon te applaudisseren.
En toen moest het mooiste nog komen met The Soul Serene en de bewijzen dat O’Brien nu niet meer enkel naar binnen, maar ook naar buiten kijkt (al zit zijn eigen geaardheid er natuurlijk ook voor iets tussen): Hot Scary Summer en Little Bigot. Hierna verdween de band even, maar dat was maar een grapje aldus O’Brien. Meteen kwam hij terug op om solo Becoming A Jackall te brengen. En zelfs dat klonk bijna vrolijk nu.
Afsluiten deed Villagers met Pieces en Courage, dat bijna verknoeid werd door een paar overenthousiastelingen die meenden dat ze op het schlagerfestival stonden en begonnen mee te klappen. “Oh Boy”, zuchtte O’Brien en negenennegentig procent van de aanwezigen snapten gelukkig de hint en hielden het applaus voor waar het paste: aan het eind van deze prachtige set.
Patrick Watson bouwde een heel andere sfeer op: die van een vreemd toekomstsprookje. De band trapte af met het titelnummer van de nieuwe plaat ‘Love Songs For Robots’, terwijl de muzikanten in het volstrekte duister stonden met enkel flikkerende stroboscopen in de achtergrond. Pas aan het eind van de song floepten de podiumlichten aan. Die leken wel weggelopen uit een sci-fi-film uit de jaren zeventig met hun peertje in het midden en onderaan een buis waardoor rook gestuurd kon worden (het werkte maar bij twee). Nog geen idee hoe ze eruit zagen? Check de cover van het album en je wordt iets wijzer.
“We gaan lekker songs spelen die jullie niet kennen”, grijnsde Watson sardonisch. Het werd op gelach onthaald want ook al was de plaat nog geen week uit, toch leken velen de songs al te kennen; zo enthousiast werden ze onthaald.
Die songs lieten zich zoals gewoonlijk niet in een kooitje stoppen. Vaak waren het erg gelaagde, sonische soepjes waarin heel wat genres werden vermengd tot een soort progfolk waaruit af en toe plots een gevoelig pianoriedeltje opborrelde, maar waarin meestal de falset van Watson wat verdronk.
Gelukkig was er ook aan het visuele aspect was gedacht. Zoals hij met zijn stem en muziekgenres speelde, zo speelde de band ook met licht en donker. Tijdens Hearts bijvoorbeeld toverden groene (en enkele rode) lasers een speelse sterrenhemel op de koepel van het Koninklijk circus.
Even werd er teruggegrepen naar ouder materiaal met Adventures In Your Own Backyard, maar verder speelde Watson enkel nieuwe nummers. Geen nood, het was het subtiele In Circles dat voor een eerste rustpunt zorgde. Het toonde hoe de Canadese clown ook ontroeren kan. Ook Alone In The World met zijn gitaargetokkel, ragfijne synths en wat gefluit, dat door Watson gemaakt klungelig werd aangekondigd als: “Euh… une chanson”, was een mooi moment. Jammer dat een blik op YouTube leerde dat dit een standaardgrapje was.
Turn Into The Noise toonde nog eens hoe eclectisch deze gekke muziekprofessor kan zijn. Het begon net als op de plaat met wat geneurie en een jazzy piano, ging dan over in een soort van operanummer om dan plots stil te vallen terwijl enkel bas en drums verder gingen. Op dit moment stond de band weer in het aardedonker.
Na Places You Will Go werd het publiek bedankt voor zijn enthousiasme en getrakteerd. Het mocht zelf de bissen kiezen, maar alle voorstellen van Watson werden op evenveel applaus onthaald en dus maakte hij maar even een korte mix van Build A Home, The Great Escape en Big Bird In A Small Cage. Uiteindelijk koos hij zelf en speelde hij solo op de piano een huiveringwekkend mooi Build A Home.
Daarna overwon de gekte weer en dook de voltallige band het publiek in om daar, staand op het pianobankje Into Giants akoestisch te brengen. Enkel het slot werd op volle sterkte gespeeld op het podium. Orgelpunt vormde Know That You Know, een song geschreven in Californië na een optreden voor maar vier man. Giver, de laatste bis had niet meer gehoeven, maar al bij al was het weer dik de moeite om hiervoor onze nachtrust op te offeren.