Jazz Middelheim 2015 - Op avontuur met krasse knaren, een mezzosopraan en een jukebox

Park Den Brandt, Antwerpen, 17 augustus 2015

New Orleans en feest, dat was grofweg het thema van de derde dag Jazz Middelheim. De vierde dag liet zich moeilijker vangen. Als avonturier kwam je in elk geval aan je trekken. Artist in residence Jason Moran, die de avond tevoren met zijn Fats Waller-show gewoon oké was, imponeerde nu wel. Met zijn vrouw als geheim wapen. De Franse avant-garde was aan zet. En Bill Frisell temde zijn bloedeigen Crazy Horse.

Jazz Middelheim 2015 - Op avontuur met krasse knaren, een mezzosopraan en een jukebox



Jason Moran, op piano, en gitarist Bill Frisell gingen kort na de lunch aan de slag in een zonovergoten tent. Mooi wat ze deden: dat abstracte vlechtwerk, en de solo's die ze drapeerden over elkaars bluesschema's. Maar het werd pas echt memorabel toen de oogverblindende Alicia Hall-Moran - echtgenote van - erbij kwam. Ze bleek een volbloed mezzosopraan. En ze pakte uit met opera op een moment dat iedereen swing verwachtte.

Toen ze in de traditional Round About The Mountain zong "You hypocrite, you concubine", wist je meteen wie de broek draagt ten huize Moran. Later in het concert werden haar gestileerde blikken en poses wat doorzichtig - toen ze na een break terug verscheen dachten we dat ze ging zeggen: "Bill, Jason, 't eten is gereed!" Maar haar stem bleef weergalmen als een klok. 

Net als Cécile McLorin Salvant een dag eerder, putte ook de ménage-a-trois uit een donkerder repertoire. Met het stormachtige Live Life Time, de folksong Across The Wide Missouri en Sometimes I Feel Like A Motherless Child. Nu, uit de mond van Hall-Moran klonk zelfs Duke Ellingtons I Like The Sunrise onheilspellend. Het veranderde niets aan de smile op de lippen van Bill Frisell, die er zichtbaar van genoot om de spanning in het huishouden van de Morans op peil te houden.

Twee van de oudste Steves uit de jazz namen daarna het roer over: de altijd wat ondergewaardeerde pianist Kuhn en bassist Swallow, bijgestaan door John Zorn-drummer Joey Baron. Kuhn had duidelijk geen last van ouderdomskwaaltjes: zoals die soepel heen en weer gleed over het klavier! De set klonk voelde dan ook grotendeels als een lichte bries die door de tent reisde.

We kregen voor het eerst een wat heftigere sound bij Eiderdown, een compositie van Swallow, die hij en Kuhn in 1965 (!) opnamen met Pete La Roca en Joe Henderson.

Swallow is een bijzondere bassist: ook al behoort hij tot de oude garde, hij en zijn elektrische bas zijn onafscheidelijk. En daardoor is hij altijd iets meer aanwezig dan veel van zijn akoestische collega’s. Hij nam bijvoorbeeld de leiding op Slow Hot Wind van filmcomponist Henri Mancini.

Het venijn zat hem bij Steve Kuhn in de staart. Hij, Swallow en zelfs duurzame energiebron Baron speelden een tijdlang heel berekend en gezapig. Maar werkten in het tweeluik Trance en Oceans In The Sky toe naar een milde climax. En Baron kreeg eindelijk zijn uitgebreide solo. Iedereen content!

Een trio van een heel andere orde besteeg daarna het podium. Na een Amerikaans georiënteerde anderhalve festivaldag, was het een verfrissing om ons te laten onderdompelen in Europees experiment. Doopvaders van dienst: de Franse grootheden Aldo Romano (drums), Louis Sclavis (sax en basklarinet) en Henri Texier (bas).  Het drietal reisde in 1990 en 1993 enkele weken door Centraal- en West-Afrika, samen met Magnum-fotograaf Guy Le Querrec. Vanuit die ervaringen maakten ze een totaalkunstwerk: de cd ‘Carnet de Routes’, compleet mét uitbundige zwart-wit-foto’s. Die plaat is dit jaar twintig, en geldt ondertussen als legendarisch. Terecht dat Romano, Sclavis en Texier er op Middelheim het zand vanaf bliezen.

Dat deden ze met een mix van priemende avant-garde, rockritmes en opzwepende West-Afrikaanse grooves, zoals op Les Petits Lits Blancs. Wat jammer was: de mannen hadden schitterende verhalen bij, maar hielden die voor zich. Net daarmee hadden ze hun set nog meeslepender kunnen maken.

Ook Bill Frisell bleek niet van de spraakzame soort. Het verhaal dat hij met zijn trio bracht was dan ook een pak meer straightforward. Hij speelde de muziek die hij als tiener op de radio hoorde in de sixties. Hij verwerkte eerst talloze melodieën in één lange lap van 35 minuten. Jazzimprovisatie en surf, country en blues, folk en Britse twang … Het vloeide allemaal heel natuurlijk over in elkaar.

Frisell speelde geen Neil Young, maar leek er bij momenten wel op. Hij voerde een powertrio aan met drummer Kenny Wollesen en bassist Tony Sherr, bleek lang niet vies van een fikse dosis distortion, en vatte samen met Sherr post bij het drumstel. Net Crazy Horse. In Bob Dylans Masters Of Wars maakte hij er met zijn feedback zelfs een regelrecht zootje van. Maar de spanning, die was continu te snijden.

De suite-achtige aanpak moest wijken toen Frisell zich in jukeboxmodus zette en een spervuur van hits lanceerde: What The World Needs Now (Burt Bacharach), Surfer Girl (The Beach Boys), Walk Don’t Run (The Ventures), de themesong van ‘Bonanza’, Tired Of Waiting For You (The Kinks) en Telstar (The Tornados).

Op papier lijkt het een hoogst atypisch slot voor een avontuurlijke festivaldag. Maar zo voelde het zeker niet. Wat talloze coverbandjes op wekelijkse basis verkrachten in landelijke parochiezalen, daar maakte Frisell weer kunst van. Straffe kost!

17 augustus 2015
Fabian Desmicht