Howler - Je bent jong en je kan wat
Muziekcentrum TRIX, Borgerhout, 14 april 2014
"Hey man, you came! It's so very nice to see you here!" Zo werden wij verwelkomd toen we de trappen van Trix kwamen opgewandeld. Het was niemand minder dan Jordan Gatesmith zelf die ons herkende, een rechtstreeks gevolg van het gesprek dat we een maand of twee eerder met hem hadden en waar hij nogal verheugd over was. We gaan er niet flauw over doen: het streelde ons beroepsego. En tegelijkertijd zegt het ook alles: weinig (internationale) bands staan nog steviger met hun voeten op de grond dan Howler.
Het was Trix in clubopstelling, danig verkleind dus. The Herfsts, een Leuvens septet (allen zesentwintig jaar oud) die dringend eens van groepsnaam moeten veranderen, mochten de boel openen. Vanuit economisch oogpunt lijkt het al niet de meest interessante zet om een band op te zetten met zijn zevenen. Of iedere muzikant ook nog even noodzakelijk is in het geheel, daar valt over te discussiëren. Naast een drummer en een bassist was er ook sprake van twee toetsenisten en maar liefst drie gitaristen. Dat er van tijd tot tijd goeie songs voorbij kwamen was dan weer wel het geval.
Het was niet meteen duidelijk wat voor soort band The Herfsts wilden zijn. De makkelijkst waarneembare invloed was Arcade Fire. Vooral wanneer de groep samen Ooooohs en aaaaahs op stadionformaat begon uit te brengen, maar verder hadden ze weinig gemeen met Arcade Fire. Meer met Two Door Cinema Club, in Two Dancers bijvoorbeeld, En de jarentachtigsound van Gutscratcher had ook wel iets, al weten we niet precies wat.
En daarna was het dan aan Howler. Ze trapten de boel af met Drip, de heftigste song. Het was snel en het was luid en dat gold eigenlijk voor alle nummers. Wie de band enkel kende van het radiohitje Don't Wanna of het surfpopliedje Back Of Your Neck van enkele jaren geleden moest allicht eens een keertje slikken.
Het was het soort avond waarop alles kon en alles mocht. Op het podium heerste een ontspannen sfeer. Alsof de jongens in hun eigen, vertrouwde repetitiehok stonden te spelen, Gatesmith vroeg het publiek om dichterbij te komen, er werden grapjes gemaakt tussen de nummers door, er werd met de setlist geschoven wanneer ze daar zin in hadden en toen er wat technische problemen waren met de gitaar van Jordan, sloegen de overige bandleden gewoon aan het jammen. Ook kwam één enthousiasteling uit het publiek wel eens een rondje op en neer springen op het podium, zonder dat iemand zich er aan stoorde.
De songs waren dik in orde, al leek de ene al eens op de andere en kwam de stem van Gatesmith niet helemaal uit de verf. Maakten zeker indruk: het door een knappe riff voortgedreven Al's Corral, het nijdige Yacht Boys, het vreemde liefdesliedje Louise, het van tempowisselingen aan elkaar hangende Indictment of de van een ep geplukte afsluiter You Like White Women, I Like Cigarettes. Er ging een dadendrang van die songs uit, die we al lang niet meer hebben gezien.
Maar het zijn natuurlijk die andere songs, die van Howler meer maken dan de volgende punkband en die ons met nieuwsgierigheid doen uitkijken naar de toekomst van de band. Dat surfriedeltje Back Of Your Neck, die perfecte popsong Don't Wanna of - misschien wel het allermooiste - het in de jaren tachtig gedrenkte Here's The Itch That Creeps Through My Skull, compleet met gitaarsolo.
Howler heeft met dat tweede album 'World Of Joy' zo'n stevige passen vooruitgezet dat het nu wel mag gebeuren. Ze staan op het punt waar een bepaald groepje uit Seattle zo'n drieëntwintig jaar geleden stond: net een uitstekende plaat uit, goeie recensies, shows in kleine zaaltjes en weinig airplay. Zo groot als Nirvana zal en hoeft Howler ook niet te worden, maar ga toch maar eens op ontdekkingstocht.
Een song of dertien in drie kwartier en geen bisnummers ("Een stom concept, dus we gaan gewoon onze songs spelen en dan zijn we weg", aldus Gatesmith) en heel veel energie, dat is de korte samenvatting. Howler is jong en ze willen wat, maar nog belangrijker: ze zijn jong en ze kunnen wat.