Dour 2013 - Stof tot stof en België boven
Plaine de la Machine à Feu, Dour, 24 juli 2013
De modder van de editie 2012 was vervangen door stof, dat bij momenten in dikke wolken opsteeg uit de Luxemburgse grond. Dat leidde bij valavond tot adembenemende zichten op de ondergaande zon. Maar het was voor de muziek dat we weer naar dit onooglijke Waalse dorpje waren getogen. En muziek zouden we krijgen. Tot het zweet ons uitbrak.
Als we al ergens de zaterdagavondroes uit ons hoofd kunnen laten verjagen, is dat wel de Cannibal Stage, waar Burning Time, een nieuw project met voormalige leden van onder meer Deviate en Channel Zero, zijn binnenkort te verschijnen debuut voorstelde. Met een schreeuw, die rechtstreeks uit zijn ingewanden leek te komen geselde de zanger zijn publiek, terwijl de muziek ons af en toe aan een band als Megadeth deed denken. Best boeiend en ongetwijfeld een nieuwe lieveling voor het Belgische metalpubliek.
Van Young Rival waren we in den beginne niet echt onder de indruk. Ondanks al het goeds dat we vooraf hadden gelezen en gehoord, kon de wat simplistische rock van dit trio ons aanvankelijk slechts matig boeien. Maar stilaan werd duidelijk dat er ook andere invloeden werden toegelaten. Country was er daar bijvoorbeeld eentje van. Het maakte een beetje goed, maar helemaal overtuigen kon de band voorlopig nog niet.
Dan maar terug naar de Cannibal Stage waar een stel teutoonse reuzen met een accute overbeharing ons met kepernagels meedogenloos aan de plankenvloer nagelde. Kadavar haalt het beste uit Black Sabbath naar de eenentwintigste eeuw, injecteert dat met een stevige ampul progrock en braakte deze cocktail ongezouten over ons heen. Soms waren het gewoon songs met een killerriff, maar meestal werd er naar een gestaag hoogtepunt toegewerkt. Zelden werd het daarbij trouwens gelaten. Interludia zorgden dan voor een kortstondige adempauze om daarna weer overbiddelijk toe te slaan. Wie zijn hardrock graag uitdagend, spannend en spijkerhard heeft, weet waarnaartoe.
Je zou kunnen zeggen dat Thee Oh Sees zijn blijven steken in de garagerock van eind jaren zestig/begin jaren zeventig, maar hier is meer aan de hand. Het kwartet uit San Francisco produceert muziek zoals een bakker broodjes en steeds opnieuw vinden ze weer een andere invalshoek voor hun garagerock. Zijn gitaar hanterend als een Winchester leek frontman John Dwyer zijn toeschouwers één voor één neer te willen schieten. En dat was uiteindelijk ook wat er gebeurde. Met een stel rocksongs die aan een rotvaart erdoor werden gejaagd werd de tent op zijn kop gezet. Petey Dammit!, de bassnaren geïnstalleerd op een gitaar, zorgde daarbij voor de vrijwel constante basis samen met supersimpele drummer Mike Shoun. En Brigid Dawson deed niet veel meer dan wat meekirren op de achtergrond en hier en daar een synthlijntje toevoegen. Maar het was wel amusant en spannend, zoals we dat al van Thee Oh Sees gewend waren. Met minder waren we dan ook niet tevreden geweest.
Voor Two Gallants waren we ooit een eerste keer naar Dour gekomen. En nog steeds staan wij vooraan als dit duo zijn ding komt doen. Inmiddels is het venijn wat verdund en wordt er al eens een piano (Broken Eyes) bovengehaald, maar de basis van geblokte rock, gezouten met een gezonde portie zweet, is er nog steeds. Adam Stephens laat zijn gitaar (en zijn stem) nog steeds met plezier scheuren en Tyson Vogel heeft zich duidelijk nog altijd niet kunnen verzoenen met zijn drumstel, dat hij voortdurend foltert en teistert. Las Crucas Jail is na al die jarennog even pijnlijk mooi en ook Despite What You’ve Been Told wordt gekenmerkt door Stephens’ typische aanpak. Je zou kunnen zeggen dat ze aan kracht hebben verloren, maar daartegenover staat dat ze aan sensualiteit hebben gewonnen. En ook een volgende keer komen wij dus graag terug voor dit tweetal.
Billy Corgan heeft jaren proberen bewijzen dat er leven is na de Smashing Pumkins, zonder veel succes. Mannen als Mike Patton gedijen prima in het alternatieve circuit, maar Billy wil in de spotlight staan, wijdbeens met een gitaar zwaaien en vooral veel volk bereiken. Er zat dan ook niets anders op dan de (of een) band terug samen te roepen en weer de boer op gaan. En zo mochten ze zondag het festival afsluiten.
Hij blijft het enige overblijvende, originele lid. De nieuwe bassiste was ook visueel een aanwinst met haar lange benen en korte rok. De rest van de band stond discreter in de schaduw van de frontman en voor de middelmatige visuals. Openen deden ze met een serie hits, om de sfeer te zetten: Tonight, Bullet With Butterfly Wings en – verrassing - een cover van David Bowie’s Space Oddity maakten dat het publiek alvast tevreden was.
Er volgden nog een paar hits, zoals Cherub Rock en Disarm, maar die klonken eigenlijk vooral als belegen nummers uit de top honderd aller tijden. Er was iets veranderd in Billy Corgans stem. Of tenminste in zijn intonatie, waardoor je het gevoel had dat je naar een coverband stond te kijken die geen enkele voeling had met het materiaal dat ze speelden. Gezien de omstandigheden en de ouderdom van de nummers is dat misschien niet eens zo verwonderlijk.
Het vervelendst was United States, een lang gerokken, hard nummer met oppervlakkige teksten, dat op de koop toe voorzien werd van stereotype beelden van een Amerikaanse vlag en een vrijheidsstandbeeld. Nog een half puntje kregen ze voor het spelen van Led Zeppelins Immigrant Song als bisnummer. Ze tipten niet aan het origineel, maar het is een beestig nummer, en het was een interpretaties, die verdienstelijker klonk dan de interpretaties van het voorafgaande, eigen werk.
“These are new beats”, verzekerde DJ Shadow ons, maar wij hadden liever de oude gehoord. Want het nieuwe werk gaat duidelijk meer de dancerichting uit en verzaakt aan de oude aanpak van leuke liedjes op originele manier aan elkaar plakken. Derhalve was er, wat ons betreft, de lol al na tien minuten af. Trouwens, visueel viel er naast Shadows klassieke kop-met-petje ook al helemaal niks te beleven.
En die pil smaakte nog bitterder toen bleek dat The Experimental Tropic Blues Band in La Petite Maison Dans La Prairie intussen een Belgisch feestje hadden opgestart. Getooid in de nationale kleuren, eentje in ’t zwart, eentje in ’t rood, eentje in ’t geel, en begeleid door onze beider koningen op het scherm achteraan leidden zij het publiek met hun eigen, geschifte rock-‘n-roll naar een onverwacht hoogtepunt. Want The Human Sound System kwam hen uiteindelijk met blazers en drums bijstaan en rondde het concert op meesterlijke wijze af. Als toetje werd trouwens ook nog de brabançonne bovengehaald en zagen wij met eigen ogen Vlamingen en Walen in elkaars armen vallen. Het mocht dan maar muziek zijn, voor even was het land weer één.
Kristof Van Landschoot, Patrick Van Gestel