Domino '07 - Fear Das Pop
Ancienne Belgique, Brussel, 8 november 2008
Als er zoiets zou bestaan als een award voor de Vlaamse artiest die het snelst doorbrak dit jaar, zou The Bony King of Nowhere er zonder twijfel mee gaan lopen. Met niet meer dan de demo ‘Alas My Love’ op het palmares slaagde de jonge singer-songwriter Bram Vanparys er al twee keer in uitgenodigd te worden door de AB. Al van bij het eerste nummer, My Favourite, dat Bram alleen op de gitaar brengt, is het duidelijk waaraan dit plotse succes te danken is. Verwijzingen naar Bonnie ‘Prince’ Billy zijn zelden ver weg wanneer men het over The Bony King heeft, maar toch is de muziek die Bram maakt geen schaamteloze kopie. Hij heeft wel degelijk een eigen en veelbelovende stijl. Het wordt er alleen maar beter op wanneer vriendin Cleo Janse hem vergezelt. De nummers krijgen een warmere en vollere toets door haar begeleiding op piano of gitaar, en ook haar stem draagt hiertoe bij. Veel materiaal heeft het tweetal niet om uit te putten, toch weten ze het publiek drie kwartier lang te boeien. De ontroering slaat bijna toe bij de afsluitende ballad ‘Maria’, gelukkig wordt dit tijdig verhinderd door een podiummedewerker die het nodig vindt de irritante beltoon van zijn gsm als toegevoegde waarde te gebruiken.

Als de naam Gruff Rhys geen belletje doet rinkelen, zal de naam van zijn band Super Furry Animals dat wel doen. In 2005 besloot de frontman van die laatste band eens een gooi te doen naar een solocarrière met het album ‘Yr Atal Genhedlaeth’, waarop hij uitsluitend in het Welsh zong. Twee jaar later verschuilt hij zich achter een tafel op het podium van de AB, waarop allerlei attributen uitgestald staan die op het eerst zicht niets met muziek te maken hebben, en met een tweede album ‘Candylion’ onder de arm. Lisa Jen, waarmee hij samenwerkte op die laatste plaat, vergezelt hem. Al snel wordt duidelijk waarvoor al dat speelgoed op de tafel dient. Diskman Kevin en metronoom Colin fungeren als drummer en uit een plastic slang kan je verbazend veel geluid halen als je er maar hard genoeg mee rondzwaait. Naar oude Cocorosiegewoonte worden ook muziekdoosjes en draaitrommels niet geschuwd.
Een van de opvallendste nummers is Gwn Mi Wn (neen, de klinkers op ons toetsenbord hebben het niet begeven). Een nummer dat volgens Cliff “traag begint maar dan geleidelijk aan opbouwt … zoals een berg”, waarbij hij zelf even bedenkelijk kijkt. Toch begrijpen wij al snel wat hij bedoelt wanneer hij een oosters klinkende beat laat loopen en er stilaan meer effecten aan toevoegt tot het geheel aanzwelt tot een behoorlijk dansbaar nummer. Na een lezing van Gruff Rhys over het belang van zingen in eigen taal, geïllustreerd door een verhaal over het faliekant mislukken van een poging tot Engels van een Hongaarse zangeres, krijgen we nog het imposante Cycle of Violence te horen. Een nummer dat vrolijk begint om dan uit te monden in een gewelddadige chaos van gegil en allerhande instrumenten en geluidseffecten. Veel meer dan met zijn Super Furry Animals weet Gruff Rhys ons te verbazen met zijn interessante en afwisselende nummers.
Inmiddels zijn alle tickets voor levende legende Daniel Johnston verkocht. Ons was aangekondigd dat Johnston de set in twee delen zou opsplitsen, het eerste deel zou hij voltooien met behulp van begeleidingsband Das Pop en nadien zou hij enkele nummers alleen brengen, dit omwille van zijn wankele gezondheidstoestand. Groot is onze verbazing dan ook wanneer Daniel eerst aantreedt met de Nederlandse band Smutfish. Een tikkeltje onzeker begint hij aan de set maar zienderogen neemt zijn zelfvertrouwen toe. Ok, hij trilt een beetje. Ok, zijn stem is niet bepaald toonvast. Maar dat enthousiasme! De band begeleidt hem schitterend en is duidelijk op hem ingespeeld. Wanneer hij het tempo even niet aankan bij Go vertraagt de band tot hij terug bijgebeend is. Ook de tempowisselingen bij Living Life spelen ze zonder verpinken. We vrezen dan ook een beetje voor de soloset van Daniel, waarbij hij niet kan terugvallen op de band. Toch weet hij ons ook op zijn eentje te verbazen met nummers uit ‘Fear Yourself’, waarbij hij zich eerst op de gitaar en daarna op de piano begeleidt. Wij onthouden vooral Love Enchanted, dat hij ingetogen aan de piano brengt.
Wat er in het derde deel van de set gebeurt is echter andere koek. Daniel Johnston is even niet meer de labielste persoon op het podium wanneer aandachtsgeile Das Popper Bent Van Looy, een bebaarde gitarist in een supermanpak en een bassist die zo van Nailpin weggelopen lijkt te zijn, het publiek voor zich proberen te winnen. De band speelt zo luid en snel dat we Daniel nog amper horen, zelfs nadat die laatste teken doet naar de band dat het wel wat rustiger aan mag. Na enkele minuten aandachtig luisteren hebben we eindelijk door dat we naar Love Not Dead luisteren, en niet naar Tired of Electronica For Lovers zoals we aanvankelijk dachten. Ook misselijkmakend is de manier waarop Bent communiceert met Daniel, alsof hij met een vierjarige op het podium staat die na elk nummer aangemoedigd moet worden met opgestoken duimen. Gelukkig moeten we dit staaltje “Das Pop and Guest” maar een drietal nummers lang verduren. De andere band vervoegt zich bij het gezelschap om een stevige versie van Rock ’n Roll/Ega te brengen. Daniel amuseert zich duidelijk kostelijk terwijl wij proberen te negeren hoe Bent op de achtergrond de show probeert te stelen met zijn drumsticks en maracas.
Daniel Johnston sluit af in schoonheid met het pijnlijk mooie True Love Will Find You in the End en keert dan tegen alle verwachtingen in nog eens terug om het hele publiek Devil Town te laten meezingen. Zelden zagen wij een artiest die zo ongecompliceerd, intens en met zoveel plezier zijn nummers brengt en respect bij het publiek weet af te dwingen door zijn eerlijkheid. Toch zorgt de misstap van Gentse band voor alweer een onverwerkt trauma. Als daar maar geen depressie van komt.