Crossing Border 2012 - Geslaagde editie
Arenbergschouwburg, Antwerpen, 20 november 2012
Het is niet echt een Berlijnse muur die er is opgetrokken tussen de fijne kunst der letteren en de populaire muziek. Er zijn tijden geweest dat het water tussen die twee heel wat dieper was. Dus kan je nu op Crossing Border door de Arenbergschouwburg struinen en zonder schroom toegeven dat je enkel voor de muziek komt. Zoals wij dus.
Maar wij hadden tenminste het excuus dat we met een opdracht naar Antwerpen waren afgezakt: zo veel mogelijk artiesten/bands aan het werk zien en daarover verslag uitbrengen. Was dat niet het geval geweest, hadden wij ongetwijfeld ook tijd gemaakt voor de auteurs die zich voor één keer van achter hun werktafel hadden losgeweekt. U kent ons!
Het Nederlandse Moss was de eerste groep die de foyer van de Arenbergschouwburg, voor één dag omgedoopt tot Club de Ville, moest warm krijgen. Figuurlijk dan want de gemiddelde temperatuur in het gebouw lag behoorlijk hoog, al was daar op het vroege middaguur nog weinig van te merken.
Ze spelen al een tijdje samen en dat bleek op het podium. Hun indiepop was geïnspireerd en werd bovendien strak uitgevoerd. Vooral zanger-gitarist Marien Dorleijn durfde het achterste van zijn tong te laten zien. Het ene moment leek hij wel een autist wanneer hij onophoudelijk dubbel plooide op de maat van de muziek. Dan weer trappelde hij mee op het ritme van zijn gitaarsolo. En bovendien loonden liedjes als het versnelde walsje Give Love To The Ones You Love absoluut de moeite. Crossing Border had zijn start alvast niet gemist.
Dat I Am Kloot al twaalf jaar net onder de radar blijft cirkelen heeft het trio uit Manchester grotendeels aan zichzelf te danken. Dat was onze conclusie na hun passage op Crossing Border. Aan goede songs nochtans geen gebrek en de stem van John Bramwell kan zich meten met die van menig singer-songwriter, maar wie niet eens zijn huidige single speelt en na al die jaren nog steeds geen echte oorwurm gecomponeerd heeft, blijft onopgemerkt. Zo gaat dat.
Wellicht worden ze net als Elbow op een dag toch het snoepje van het jaar, want hun set kabbelde dan wel rustig voorbij, toch zat er genoeg variatie in. Sinds de invoering van het rookverbod, last de band immers steevast een rookpauze in voor drummer en bassist en dan mag Bramwell een soloset spelen. Die afwisseling in opstelling, gekoppeld aan de hartverscheurende songs over liefde, drinken en andere rampen maakte dit tot een aangename start van de Crossing Border zondag.
De piepkuikens van TOY mochten dan nog bijzonder jong zijn, ze wisten verdomd goed wat ze wilden: dit gedistingeerde huis op zijn grondvesten doen daveren. En daar slaagden ze met verve in. In effect gedrenkte gitaarsolo’s, songs die je bloed sneller en het zweet rijkelijker deden stromen waren wat je van hen kreeg voorgeschoteld.
Tom Dougall, de ogen zwartgeblakerd, spuugde zijn teksten de microfoon in wanneer hij, tijdens gitaaruitspattingen, zijn gezicht niet verborg achter zijn halflange haren. En ook de rest van de band hakte stevig door. Vooral het gedreven, instrumentale Drifting Deeper kon ons ten zeerste bekoren. Dit is er eentje die we in het oog gaan houden.
De Red Eyed Fly bleek veel te klein voor de Noorse Rebekka Karijord. De capaciteit was wel opgetrokken ten opzichte van vorig jaar, maar dat mocht niet baten. Hier voelde je echt dat de Bourla dit jaar niet gebruikt werd.
Karijord leek wel een schikgodin zoals ze opkwam: alles aan haar rinkelde en tinkelde , haar haren waren op een ingewikkelde manier gevlochten en ze was gehuld in een wijde mantel waarop wel scarabees à la Jan Fabre leken geprikt.
Drie percussionisten hamerden er op los en wanneer Karijord haar misthoorn opentrok, leken we terechtgekomen bij het donkere zusje van Florence Welch.
De meeste songs van Karijord zijn donker van aard, maar Multi Colored Hummingbird bracht toch de nodige zuurstof en de samenzang met haar mannelijke begeleiders die behalve percussie ook nog bas en gitaar speelden, was gelaagd en geslaagd. Op Karijord plakken wij het label “te volgen”.
Het lijkt onwaarschijnlijk dat Spiritualized ooit nog het niveau, dat ze met ‘Ladies And Gentlemen, We Are Floating In Space’ hebben bereikt, zullen halen, maar met ‘Sweet Heart Sweet Light’ komt de band rond ruimtereiziger Jason Pierce toch erg dicht in de buurt. En dat straalde in Antwerpen ook af op het podium.
Visueel waren het enkel de moderne versies van vloeistofdia’s die op het enorme scherm achteraan werden geprojecteerd, die het moesten doen, want op het podium gebeurde helemaal niets. Maar muzikaal was dit optreden een feest vanaf het moment dat de riff van het schitterende Hey Jane werd ingezet.
Even dachten we dat de Spaceman een T-shirt droeg met zijn eigen beeltenis, terwijl hij daar aan de linkerkant van het podium op zijn troon zat, omringd door effectpedalen en muziekstandaards en geflankeerd door twee engelen, maar dat hebben we ons vast ingebeeld.
Na vijf minuten in de set leek het (ruimte)schip al losgeslagen in een oneindige wolk van feedback, maar dit was nog maar het begin van hun space odyssey. Met Freedom werd even wat snelheid teruggenomen. En ook het titelnummer van hun eerder vernoemde plaat (waarin ook nog een stukje van Presleys I Can’t Help Falling In Love in werd verweven) hield het tempo vrij laag voor de band opnieuw losbarstte halverwege So Long You Pretty Thing. Uiteindelijk zou met het postrockerige Electric Mainline een punt zo groot als een meteoorkrater achter een veel te kort optreden gezet worden.
Blijkbaar had Young Man zwaar te lijden onder de concurrentie van First Aid Kit want de Continental Upstairs stond zo goed als leeg. Maar wie deze gok wel waagde zag een jonge band uit Chicago spannende muziek brengen.
De liedjes van deze groep lijken wel dwaaltochten door steegjes waar je de ene keer geniet van de sfeerrijke winkeltjes terwijl je het volgende moment door Jack The Ripper op de hielen wordt gezeten en door duistere stegen tracht te ontkomen. Er werden voortdurend scherpe bochten gemaakt en het tempo veranderde van het ene moment op het andere. Alleen jammer van de magere opkomst.
Door de grote opkomst en de centralisatie van al dat volk in de Arenberg, durfden wij het niet aan om een stukje Hannah Cohen mee te pikken en zo wurmden we ons meer dan een uur voor het optreden van First Aid Kit naar Club De Ville. Dat bleek een gelukkige keuze, want de powercountry van de twee Zweedse zussen werd het absolute hoogtepunt van deze dag.
Op plaat klinken de zusjes Söderberg lieflijk, maar live bliezen ze ons werkelijk weg. Wat een power schuilt er in die keelgaten! Meer dan eens verraste het duo met luide kreten, atonale wervelwinden uit de synthesizer van Klara en er werd zelfs geheadbangd! Hoorden we daar aan het eind van I Met Up With The King geen streepje Seven Nation Army van The White Stripes?
Enige minpuntje was dat de Söderbergs zo koel bleven tegenover de warmte die hun publiek uitstraalde. Slechts één keer kon er een dankwoordje af. Gelukkig werd dit goedgemaakt met de songs uit ‘The Lion’s Roar’ en ‘The Black And The Blue’ en hier en daar een welgemikte cover van Simon & Garfunkel of Fever Ray. En dan was er natuurlijk altijd die magische samenzang.
Moeten is niet een woord dat nog langer in het boek van Paul Buchanan lijkt te staan. En zeggen dat hij gebroken heeft met zijn verleden binnen The Blue Nile zou overdreven zijn. De groep zou niet eens officieel gesplit zijn. Of de naakte versies van songs als A Walk Across The Rooftops, die hij bracht met enkel een piano als begeleiding, aantoonden dat die periode definitief tot het verleden behoorde, laten wij in het midden. Maar het bewees wel wat voor een kracht er van die songs, die hier werden herleid tot al hun eenvoud, kon uitgaan.
Zingen deed hij met zijn typische, wat onzekere stem, het hoofd ingetrokken tussen de schouders, zich vastklampend aan de microfoonstandaard. De zaal bleef intussen muisstil, iets wat dezer dagen toch een opvallende prestatie is. Enkel de soundcheck van het naburige podium drong af en toe door, waardoor deze muziek nog meer een desolate aanschijn kreeg. Geen wonder dat hij Peace At Last toch nog als toegift aan het dankbare publiek moest schenken.
Na de warmte van First Aid Kit kon het contrast met de koele sound van Poliça niet groter zijn. Alle effecten en de originele opstelling ten spijt, kon deze band ons niet echt boeien. De twee drummers zorgden wel voor een soort “tribal sfeer”, maar de dunne stem van androgyne schoonheid Channy Leaneagh en het feit dat de band leek mee te spelen met een tape, maakten dit tot een teleurstelling. “More Computer”, riep Leaneagh op een bepaald moment richting technicus, maar wij wensten op dat moment net het tegenovergestelde.
Echt enthousiast waren we niet over het solodebuut van Gaz Coombes, maar dat debuut bleek, eens meneer bakkebaard het podium opkwam, heel wat steviger op zijn poten te staan dan gedacht. Waar Bombs nog een voorzichtige opener was, werden met Hot Fruit en Sleeping Giant de echte bommen gelanceerd.
Coombes heeft trouwens zijn verleden bij Supergrass nog niet afgezworen, ook al waren de versies van Moving en Sitting Up Straight wel akoestisch en solo. Maar zich uitleven deed hij met zijn nieuwe band. Of dat nu zijn eigen White Noise dan wel skahit Mirror In The Bathroom van The Beat was, er mocht in elk geval gerockt worden.
Onze hoop op een volgend hoogtepunt rustte bij de frêle Andrew Bird. Aanvankelijk leek die hoop ijdel toen de techniek en de geluidstrucjes het hier leken te halen op de pure kwaliteit van de songs. Bird kwam alleen op en bouwde met loops Hole In The Ocean Floor laagje voor laagje op. Daarin etaleerde hij meteen zijn kunstjes: fluiten, virtuoos vioolspel en zijn zachte zangstijl.
Gelukkig evolueerde zijn set snel naar zijn recentere werk waarin meer aandacht is voor melodie dan voor geëxperimenteer. Bij Danse Caribe hoort blijkbaar ook een Belgische anekdote: na zijn optreden in de Vooruit in 2009 reed Bird uitgeput naar de luchthaven en dacht: “Kijk: bergen! Maar dat kan niet: we zijn in België.” Het bleken wolken te zijn. Die “trompe-l'oeil” zit in de tekst van dit nummer.
Toen Bird, geruggensteund door de drummer rond één microfoon samentroepte met zijn bassist en tweede gitarist waren we gerustgesteld: zelfs als straatmuzikant zou Bird overeind blijven. Hij heeft al die nerveuze chaos niet nodig. Give It Away, When That Helicopter Comes, Sovay en Something Biblical vormden samen het hoogtepunt.
Daarna namen de bandleden hun eigen plaats terug in en slopen ook de chaos en de nonchalance weer binnen in de show. Plasticities rockte nog wel aardig, maar was een beetje te veel van het goede. Toen Bird het niveau weer opgekrikt had met Fatal Shore besloten we het dan ook voor bekeken te houden. Zo wilden we ons de man graag herinneren: sober en subtiel.
Marc Alenus - Patrick Van Gestel