Big Ups - De hitte van een hellhole

Vaartkapoen, Molenbeek, 7 april 2016

Een big up is “An expression of support or encouragement”, zo zegt de Urban Dictionary. Big Ups – de band - staat eerder voor gevoelens, die variëren tussen afstompende verveling en blinde woede. Dat bleek ook uit het optreden in de VK.

Big Ups - De hitte van een hellhole



Nee, “Hellhole Brussels” is nog steeds niet off limits voor Amerikaanse bands. Meer nog, in het hart van dat hellengat staat één van die schone zaaltjes, waarin al zoveel plezier en opwinding werd beleefd. Een zaaltje dat zowaar bedreigd is met sluiting; iets dat absoluut voorkomen moet worden. Cultuur staat immers zo al meer dan genoeg onder druk.

Maar dat nog terzijde waren er nog andere redenen om naar Molenbeek af te zakken. Deze bijvoorbeeld. Of het feit dat we tegelijkertijd El Yunque nog eens aan het werk konden zien.

Het was misschien maar een indruk, maar er leek meer structuur te zitten in de nummers van het voorprogramma dan toen we hen de vorige keer zagen. Maar het was nog steeds verslavend turbulent; vanaf de twintig seconden (!!) durende opener (waarna de heren beleefd “Dank u” zeiden) tot de massieve afsluiter. Een dik half uur hielden ze je in de ban. En langer moest dat niet duren; De vier Limburgers hadden immers (opnieuw) hun punt gemaakt en de toeschouwers hadden ervan genoten. Enkel nog het kwijl van de mond vegen en genieten van de nagloed.

Bij nader inzien bleek Big Ups de ideale band te zijn om hier, in deze stadse smeltkroes, haar opwachting te maken. De band is immers zelf samengesteld uit een aantal jonge enthousiastelingen met roots uit alle werelddelen. Gitarist Carlos Salguero Jr. heeft duidelijk zuiderse wortels, terwijl bassist Amar Lal oosters oogt. Zanger Joe Galarraga zou, gezien zijn naam, best wel eens uit Europa kunnen stammen. Enkel drummer Brendan Finn is wat Donald Trump ongetwijfeld een echte Amerikaan zou noemen. Maar muzikaal trekken ze duidelijk aan hetzelfde zeel.

De bril, die gitarist Salguero Jr. droeg tijdens het opstellen van zijn gitaarpedalen, was bij de start van de show plotseling verdwenen. Dat verklaarde meteen waarom hij zo loensde. Verder had hij er weinig last van. De gemeten stappen tussen zijn pedalen en de versterker (waarin hij in Goes Black leek te zullen verdwijnen) als hij weer eens zijn gitaargeluid aanvulde met feedback, zette hij feilloos. En de riffs knalden verder als de gensters bij het gieten van gloeiend staal de zaal in.

Dat Galarraga de aandacht op zich zou vestigen, stond vooraf al vast. En dus doolde hij als een wandelende Jood over het podium. Zijn teksten vaak met onhandige gebaren illustrerend verstopte hij zich al zingend achter het gordijn aan de zijkant, ging in kleermakerszit op één van de woofers voor het podium zitten en zette hij de microfoon nog voor opener Contain Myself al opzij om hem na het optreden weer netjes terug centraal op het podium te installeren. Maar ook en vooral: hij declameerde zijn teksten; soms verveeld kijkend, de armen slap langs het lijf hangend, dan weer zijn verbittering uitschreeuwend aan de rand van het podium, de eerste rijen recht in de ogen kijkend.

En de songs vlogen als venijnig zoemende, ongrijpbare insecten tijdens een zwoele nacht om je hoofd, je prikkend waar het ging en je verder uit je slaap houdend. Songs als Wool, dat steeds verder ontaardde, of het splinternieuwe Men Song – “This sounds a little … euh, bad”, dixit Galarraga – waarin in een wip van verveling naar woede werd overgeschakeld (en weer terug). Dertien keer werden de toeschouwers meegesleurd in een maalstroom van emoties. Zelden raakte je uit het net dat de vier New Yorkers geleidelijk aan spanden.

Van bissen was er totaal geen sprake. Dat hoefde niet en dat werd ook niet van hen verwacht. Er mocht dan al weinig volk naar dit hellhole zijn afgezakt, zij die er waren hadden de hitte wel gevoeld. Dat verdient op zijn minst een “big up”.

7 april 2016
Patrick Van Gestel