Sunday Bell Ringers - De grijze zone tussen commercieel en underground

Als Jouri Cnapelinckx zijn cv ooit bij VDAB moet voorleggen dan vermoeden ze daar waarschijnlijk dat de man onstabiel is en daarom een job nooit langer volhoudt dan een paar maanden. Zijn nieuwste bezigheid, naast De Anale Fase, Tommigun en Kawada is Sunday Bell Ringers. Een job waarvan we hopen dat hij ze de komende jaren blijft doen.

De grijze zone tussen commercieel en underground



Je bent de voorbije jaren aan de slag geweest met verschillende projecten. Ben jij een beetje een jobhopper, steeds op zoek naar iets nieuws?
Joeri Cnapelinckx: Nee hoor. Voor mij is dit project eigenlijk vooral de verderzetting van Kawada. De naam is gewoon veranderd. De Anale Fase staat gewoon even on hold. Anna (Vercammen, de andere helft van De Anale Fase, nvdr.) is momenteel met andere dingen bezig en ik kan maar twee groepen tegelijkertijd aan. Maar soms lijkt het wel zo dat ik constant met andere dingen bezig ben omdat er altijd wel een andere release uitkomt.

Je blijft momenteel dus ook bij Tommigun spelen.
Ja, dat is ook gewoon heel leuk. Maar bij De Anale Fase en Sunday Bell Ringers ben ik meer met schrijven bezig. Tommigun is meer Thomas’ (Devos, nvdr) project.

Beschouw je Sunday Bell Ringers dan meer als jouw project?
Absoluut. Zoals ik al zei trekken we de lijn van Kawada verder. Dat is voor mij een constante en die zal ik niet snel opgeven.

Je nam met Tommigun een plaat op met Pall Jenkins, producer van Black Heart Procession. Heeft die jou geïnspireerd tot deze plaat?
Dat was een goede ervaring. Ik heb van hem de do-it-yourself-mentaliteit geleerd. Op een gegeven moment stond er een microfoon in de badkamer en begon de buurman tijdens de opnames te kloppen met een hamer. Wel, Jenkins liet dat allemaal op de tape staan. Ook als er een wagen voorbij kwam, trok hij zijn schouders op. Ik vind dat een geweldige houding. Bij De Anale Fase hebben we dan ook de deuren van het tuinhuis laten openstaan. Ook bij Sunday Bell Ringers hebben we op drie plekken in huis opgenomen. Die nonchalante houding, daar hou ik wel van.

Op jullie nieuwe album hoor je een zeer breed instrumentarium. Is het eenvoudiger om dat allemaal op die wijze opgenomen te krijgen?
Het klinkt zo omdat er veel orgel en toetsen inzitten. Die maken het zeer vol. En er komen ook nog blazers bij, natuurlijk. Maar de plaat had nog voller kunnen zitten. In de laatste fase heb ik nog een deel weggelaten. Eens je daarmee bezig bent, stop je niet meer. Meestal pruts ik heel veel met beats en synths in het begin en dan wil ik dit en dat er nog bij. Nadien moet ik dan dertig procent wegknippen en dan blijft er toch nog veel over (lacht).

Verdrink je daar niet in na een tijdje?
Op een gegeven moment moet je het wel in de groep smijten en concluderen dat het met de opnames die je hebt, niet beter kan zijn. Bij sommige nummers gaat dat gemakkelijker. Maar dat is een gevoel dat je daarbij krijgt.

In de pers worden vaak vergelijkingen gemaakt met Arcade Fire en Black Heart Procession. Maar wij horen ook groepen als Efterklang en Sigur Rós.
Ja, juist! Die eerste vergelijking werd gemaakt in Knack. Maar eigenlijk is dat te wijten aan het nummer Sunday Bell Ringers. Ik begrijp dat je met die bombastische trommels en blazers aan Arcade Fire moet denken. Maar heel dat, noem het maar Ijslandse gevoel, zit er zeker ook in. Dat ijle en sfeervolle, ik vind dat zeer tof. Maar is dat nu ook niet kopiëren? Als ik merk dat ik iets aan het kopiëren ben, dan smijt ik het weer helemaal overhoop.

De dunne lijn tussen geïnspireerd worden en kopiëren.
Het zou wetenschappelijk bewezen zijn dat je maar twee keer een nummer gehoord moet hebben om onderbewust beïnvloed te zijn. Dus jaren later haal je dan zoiets weer naar boven en kopieer je het zonder het te beseffen. En evengoed maak je iets helemaal uit jezelf en zullen er toch mensen iets in horen waarvan ze denken het te kennen.

Laten we een experiment doen: je mag twee maanden lang naar niets anders luisteren dan Marco Borsato. Benieuwd wat daar zal uitkomen.
(lacht) Ik moet eerlijk bekennen dat het in de jaren negentig voor mij op muzikaal vlak behoorlijk fout liep. Die housebeats van toen sluipen soms nog in mijn muziek. Vandaar dat ik vaak van die strakke beats maak (lacht).

Ons leek het eigenlijk net dat je een heel breed pallet aan muziek meegekregen had, te horen aan de variatie aan stijlen op ‘Sunday Bell Ringers’.
Eigenlijk helemaal niet. Mijn ouders waren niet zo muzikaal en dus heb ik alles zelf moeten uitzoeken. Meestal leer ik dingen kennen via vrienden. En dan gebeurt het wel dat ik het volledige oeuvre van die band koop.

Het album klinkt ook opvallend internationaal. Alsof jullie geen Belgische maar een buitenlandse groep zijn.
Dat ligt aan de productie. Daar hebben we veel tijd in gestoken. Er zijn nog van die Belgische groepen: Balthazar zou bijvoorbeeld uit Engeland kunnen komen.

Is het buitenland een doel voor jou?
Goh ja. Met Tommigun spelen we wel wat in Zwitserland.

Zwitserland?
Dat komt omdat de vorige groep van Thomas, Rumplestitchkin, daar een dikke hit te pakken had. En daardoor wordt Tommigun daar nu ook al makkelijker opgepikt. Het zou wel heel leuk zijn om met Sunday Bell Ringers ook in dat alternatief, maar geapprecieerd circuit terecht te komen. Zoals The Black Heart Procession of Efterklang. Met De Anale Fase was dat ook zo’n beetje. Iedereen denkt altijd maar dat alles afhangt van airplay en commerciële successen, maar tussen commercieel en underground bestaat er nog een grijze zone. Bon Iver verkoopt ook de AB uit en dat was toch ook geen hype op StuBru?

Wat dat betreft zitten jullie bij de juiste platenfirma. Zeal heeft die alternatieve, maar zeer succesvolle groepen onder zijn dak.
Ja, dat was een geschenk uit de hemel. Toen ik Geert Mets (oprichter van Zeal Records, nvdr.) ontmoette, zei hij me dat hij nooit naar rockrally’s gaat. Toen wist ik meteen dat het goed zat (lacht). Geert vindt een plaat goed en dan gaat hij er helemaal voor en verkoopt hij je album aan iedereen. Bij ons vorige label was dat wel anders. Toen hadden we twee maanden aan een stuk airplay op Radio 1 en we hebben toen maar drie shows gespeeld. Als je geen airplay krijgt op StuBru dan geven er al veel platenfirma’s het op.

Jullie lijken anders toch wel een beetje media-aandacht te krijgen.
Ik las onlangs in Knack dat er veel pathos in onze muziek zit (lacht). Klopt eigenlijk wel. Ik heb een toneelopleiding aan het RITS gevolgd. Pathos heeft altijd in mij gezeten (lacht).

Doe je nog iets met die opleiding?
Nee, niet echt. Maar normaal gezien ga ik in 2014 wel in een productie spelen waar ik muziek en toneel zal maken. Een project voor Het Paleis.

De naam Sunday Bell Ringers verwijst naar bengels die op zondag belletjetrek spelen. Waar zit de bengel in jou?
(lacht) Kawada klonk zo braaf. Ik heb het altijd wel een beetje moeilijk gehad met die naam. Het klinkt ook zo “kaka” (lacht). Maar het nummer bestond wel voor de groepsnaam. Het stomme is wel dat we nu live moeten zingen “We’re the sunday bell ringers”. Dat komt een beetje vreemd over, maar als je het met volle overtuiging doet, dan wordt het wel weer plezant (lacht).

2 januari 2012
Koen Van Dijck