Jan Swerts - In 'Schaduwland' mag het kraken

Op één van de promobeelden rond ’Schaduwland’, het nieuwe album van Jan Swerts, zit hij in een T-shirt van 'The Walking Dead' mistroostig te kijken tussen de brokstukken. Het verbeeldt hoe het album zijn voorliefde voor zombiefilms combineert met de ruïnes van zijn eigen leven. ‘Schaduwland’ was niet bedoeld als autobiografisch album. Het moest de soundtrack zijn van een onbestaande, post-apocalyptische film. Maar uiteindelijke werd het misschien wel zijn meest persoonlijke album. Bij Swerts’ zoon werd het syndroom van Gilles de la Tourette vastgesteld, bij hemzelf ASS. Hij verliet zijn vrouw en trok terug in bij zijn moeder, die ook nog eens op sterven lag. Het is dan ook niet zo vreemd dat Swerts opmerkt dat hij in zijn eigen creatie terecht was gekomen.

In 'Schaduwland' mag het kraken

De troosteloze omgeving van het stationsbuffet van Sint-Truiden, waar dit interview plaatsvindt, is niet zomaar gekozen. Swerts noemt het "de meest ongezellige plek van de stad", maar stelt meteen ook dat dat wel past bij ‘Schaduwland’. Maar tijdens het interview is Swerts allesbehalve de ingetogen man, die uit zijn muziek naar voor komt. Hij spreekt gepassioneerd over muziek en de band, die hij rond zich verzameld heeft.

Gebruik je het componeren van ‘Schaduwland’ als een manier om te ontsnappen aan de chaos van het dagelijkse leven?
Jan Swerts
: Dat was eigenlijk tweeledig. Ik was van plan een zombieplaat te maken. Dat was één van de weinige, echte ambities die ik had. Muziek maken is toch vaak geneuzel en navelstaarderig: hoe ga ik mezelf nu eens uitdrukken? Maar blijkbaar is het iets waar ik zelf altijd iets aan heb gehad in mijn leven. Het verlangen naar muziek maken was daar gewoon. Ik geloof dat dat sterk genetisch is. Al generaties voor mij was er een sterke hang naar muzikaal en woordelijk uitdrukkingsvermogen; waarschijnlijk om demonen te bezweren of geluk of liefde uit te drukken. Ik heb dat ook altijd gedaan.

Voor ‘Schaduwland’ wilde ik, ironisch genoeg, vooral ver van mijzelf geraken; eens niet autobiografisch tewerk gaan, maar gewoon iets opbouwen. Muziek bij post-apocalyptische films en series, dat vind ik de mooiste muziek. Het zijn ook de mooiste scenes omdat ik hou van stilte en van het idee dat de mensheid ooit gewoon volledig uitsterft. Dat die aarde gewoon terug zonder die parasiet zit en er na x aantal duizend jaar geen enkel teken meer is van ons. Dat post-apocalyptische is een zalig gevoel. Bij spelletjes die ik speelde, zoals ‘Resident Evil’, liet ik scènes, waarin je door een totaal desolate stad liep, vaak gewoon op staan met de televisie goed luid. Dan hoorde je gewoon de wind waaien en die totale desolaatheid. Dan kon ik op mijn gemak een boek beginnen lezen of studeren met dat beeld op televisie of de computer. Dat was heel rustgevend.

De echte zombiefilms hebben vooral te maken met een gevoel van wanhoop en hoe mensen met elkaar omgaan als ze in een gesloten setting terecht komen. De vijand van de mens zijn geen monsters; het is de mens zelf, maar zonder het vernislaagje van de beschaving. ‘The Road’ heeft geen zombies, maar de mensen, die daarin voorkomen, zijn even erg. Die zijn wild geworden omdat de beschaving wegviel.

Als niemand mij dan vraagt om een soundtrack te maken, dan maak ik zelf een film in mijn hoofd en maak ik daar muziek voor. Het idee van de decrescendo had ik al in mijn hoofd: de wereld sterft iedere dag een beetje meer; het wordt donkerder en donkerder. Zoiets wilde ik ook maken: titels die afsterven, het arrangement dat kleiner en kleiner wordt. Ik wilde die geluiden uit die films van Romero en Carpenter, dat soort piano-afdalingen, dat soort strijkers die er zo knisperig bijkomen. Dat zijn allemaal dingen, die er al waren. Het artwork moest ook zombieartwork zijn. Ik wilde eerst die echt slechte drumcomputers en heel veel elektronica. Daarom wou ik Kevin [Imbrechts, van Illuminine, nvdr] er ook onmiddellijk bij.

Het akelige is dan dat op een gegeven moment de werkelijkheid die hele fascinatie inhaalt. In één keer is daar wel een verhaal, maar echt het laatste verhaal dat je zou willen. Er waren een aantal nummers, die ik al had gemaakt, vooral de beginnummers. De nummers van de A en B kant [van de vinyleditie, nvdr] werden herschreven en geherinterpreteerd, maar de geraamtes zijn wel gebleven. Het zijn vooral de nummers geworden die op de C en de D kant staan, die gemaakt zijn vanaf het moment dat alles gebeurd is.

Is dat ook het geval voor Kijk, Jessica, Kijk Naar Al Die Lege Wegen? Dat nummer is bijna hetzelfde als Melancholie, dat je samen met Illuminine maakte en op ‘#1 Reworks’ verscheen.
Inderdaad. Eigenlijk is dat één van de uitzonderingen op de plaat. Dat nummer was er al, maar in een totaal andere vorm. Kevin vroeg me op een gegeven moment om het nummer te kiezen dat me het meeste lag. Ik had Melancholia [van op ‘#1’, nvdr] gekozen, toen alle miserie in mijn hele leven al was begonnen, omdat dat het meeste resoneerde met hoe ik mij toen voelde. Dat werd dan zo hard opnieuw geïnterpreteerd dat het een nieuw nummer, Melancholie, geworden is. Het enige wat overgebleven is van Melancholia zijn twee akkoordopvolgingen. Ik wou eerst dat nummer naspelen en kwam dan in een toonladdersysteem, waar ik nooit in speel. Dat was wel heel fijn. Gewoon door die toonladder te exploreren is er een heel nieuw scala aan emoties vrijgekomen, die eigenlijk heel goed pasten bij dat moment. Dat nummer is zo beïnvloed door dat rampjaar dat het sowieso op ‘Schaduwland’ moest. Ik heb hem natuurlijk wel credits gegeven voor het oernummer.

Op een gegeven moment heeft de werkelijkheid je dus ingehaald. Hoe blijf je dan daarbinnen?
Op een gegeven moment heb ik gezegd dat ik stop met alles en geen optredens meer doe. Ik zag het echt niet zitten om ooit nog met zoiets triviaals als muziek maken bezig te zijn. Ik zat toen echt in een fase van totale, blinde paniek, woede, een diep, diep verdriet, radeloosheid en wanhoop. Het willen vluchten uit mijn leven, uit het land, uit alles. Met muziek was ik echt niet bezig, noch receptief, noch productief. Alleen misschien Brian Eno’s ‘Music For Airports’, omdat die zo open is. Muziek is één van die zaken die op het moment, dat het zo accuut is, echt geen rol spelen. Ik betwijfel ook of mensen troost vinden in muziek, als het echt heel diep zit.

Pas een half jaar na de rampen begon ik te voelen dat ik iets wilde. Het was voortdurend alsof er stukken van mijzelf geërodeerd werden, maar het gevoel dat ik die stukken moest uitspuwen, is pas achteraf gekomen. Toen lag er zoveel in mij te rotten en te gisten dat ik er eigenlijk wel uit wilde. Blijkbaar is dat instinctief toch die muziek geworden.

Dan kom je in een heel andere hoedanigheid terug in dat ‘Schaduwland’ terecht, een ver van mij afstaand zombieproject. Je komt binnen in een project dat je helemaal omringd heeft; Ik zit in die poster, in die film. Dan kan ik maar beter wat deuntjes beginnen maken of beschrijven wat ik allemaal zie, hoe ik hier ooit denk uit te geraken.

Er is ontiegelijk veel geschreven, genoeg om zeven, acht cd’s te te maken. Door dat maanden in te houden, kwam al die smurrie er in één keer uit; een heel raar procedé. Het is heel lang heel rommelig en flou gebleven. Pas de laatste weken voor de deadline, begon het op zijn plaats te vallen.

Helpt zo’n deadline dan?
Voor het componeren van nummers niet, maar dat was op zich geen probleem. Er kwam te veel en het kill-your-darlings-moment zat er aan te komen. Dan helpt een deadline wel. Ik ben een extreme perfectionist. Daarom haat ik optreden, want je hebt heel weinig controle en je kan ook niet terugpakken. Ik hou van alles wat je kan saven en loaden; games zijn fantastisch: je kan alles opnieuw doen, nog beter en nog iets beter totdat het perfect is. Cd’s maken is zalig: je kan uitgommen, alles tot in de perfectie uitwerken. Maar een perfectionist kan dat doen tot in het maniakale. Dan is een deadline goed.

Dat heb ik bijvoorbeeld met Kevin ook geleerd, die kan sneller iets loslaten en uit handen geven. Ik kan en wil dat niet. Iets delegeren kan niet. Ik ben nu nog altijd niet tevreden over ‘Schaduwland’. Als ik dat nu beluister, denk ik heel vaak: die mixing is het toch niet; dat instrument zit te ver weg; die zang is te ver naar voor; hier hadden we misschien toch een ander effect moeten gebruiken, enzovoort. Ik had dat met ‘Anatomie Van De Melancholie’ en ‘Weg’ ook.

Geef je dan veel vrijheid aan de mensen die op je plaat verschijnen?
Dat is misschien wel raar: ik geef vrijheid omdat ik verrast wil worden. Ik heb zo’n vertrouwen in die muzikanten en weet dat het sowieso goed zal zijn. Er zijn een aantal arrangementen die ik uitschrijf. Een aantal basismotieven wil ik er wel in. Tijdens opnamedagen voorzie ik ruimte voor de vaste opnames van die motieven, maar ook tijd om te variëren en improviseren. De zaken, waarvan ik voel dat die niet zijn geschreven maar op dat moment zijn ontstaan, zijn altijd de leukste stukken van de plaat; ook om naar te luisteren omdat ik mij niet kan herinneren dat ik dat geschreven heb. Dat is gewoon gecreëerd in de studio.

Op deze plaat was dat ook zo. Tegen iemand als Dirk Serries heb ik enkel gezegd dat ik hem op deze twee nummers hoor en welke sfeer ik zoek. Op één ervan werkte het niet, op het ander was het fantastisch. Het kan ook goed zijn dat daar niets van gebruikt wordt. Maar voor één nummer heb ik alles gewoon integraal overgenomen van Dirk. Zo heeft Kevin ook veel dingen geschreven die er integraal opstaan. Andere heb ik herschreven of weggelaten.

Als je dat nu moet omzetten naar de live-ervaring, zijn er dan ook momenten waarop je zegt: doe maar?
Die zijn er, ja. Karen [Willems van o.a. Inwolves, nvdr] durft echt stevig gaan, Gianni [Marzo van Isbells en Marble Sounds, nvdr] en Kevin willen dat ook wel een keer. Er zijn een aantal nummers waarvan ik hoop dat ze nog verder gaan. Het live-gedeelte in grote groep is eerst gewoon drie kwartier ‘Schaduwland’ na elkaar, zonder applaus. De eerste nummers van ‘Schaduwland’, die we live spelen, zijn soms vrij hard voor wat ik breng. De vrijheid om te improviseren is in het begin veel groter dan op het einde. Daarna wordt het meer mijn ding omdat er minder instrumentarium is. Maar in het begin is er vrij veel vrijheid.

Er zijn een aantal pointers afgesproken waarop ik aangeef over te gaan naar dit motief. Als er mensen lekker aan het improviseren zijn, dan kan een nummer soms drie, vier minuten langer duren. Dat is heel dankbaar, zeker als je iemand als Karen hebt. Zij is gemaakt om te improviseren, is een van de drijvende krachten van het live-gebeuren. Ik had niet gedacht dat een drumstel dat met mijn muziek kon doen. Het zijn allemaal mensen, die gewoon graag spelen en de muziek aanvoelen.

Ik heb nu wel geleerd om los te laten. Binnen het concept ‘Schaduwland’ mag het dissonant zijn, mag het ook fout gaan en kraken. Of het nu mijn stem is of een strijker. Voor een optreden denk ik: wat gaat het vandaag geven? Dat is een heel fijn gevoel.

Het is wel opvallend dat de klank zo geëvolueerd is, met drum en elektronica. Het lijkt ook wel alsof er vocoder gebruikt wordt op Het Duurt Zolang Het Duurt, Liza.
Dat heeft Kevin ook gezegd. Maar blijkbaar zit op de falsetto van Liza geen vocoder. Op Daniela, Er Is Niemand hoor je op het einde even hoe die af wordt gezet om te laten zien dat dat een digitale klank is.

Ik wilde eerst wel vocoder, maar Wouter (Elen, producer, nvdr) zei dat dat gevaarlijk is: het kan heel snel fout zijn. Op Lost In Every Way, dat het album niet heeft gehaald, wllde ik een computergeprogrammeerde stem die mij nazong; zoals in Jóhann Jóhannssons The Sun’s Gone Dim And the Sky’s Turned Black op ‘IBM 1402, A User’s Manual’, maar ik heb niemand gevonden die dat geprogrammeerd kreeg.

De manier waarop je ritmische elementen gebruikt, doet ook denken aan sommige albums van Jóhannsson.

Jóhann Jóhannsson was van grote invloed, vooral die ‘IBM’ en ‘Fordlandia’. De eerste keer, dat ik hem zag en nog niet kende, was de tournee van ‘IBM’ in CC Hasselt als voorprogramma van Suzanna And The Magical Orchestra, waar ik toen fan van was. Dat was, samen met een optreden van Hayden, de enige keer dat ik echt spontaan heb gejankt bij een optreden. Ook ‘Fordlandia’ klopte: die klassieke muziek bij de wildernis en de elektronica bij de Ford-fabrieken. Ik ben daar heel jaloers op, altijd een goed teken.

Het contrast tussen dat mechanisch ruwe en het zoete en onthaastende is heel schoon. Het melancholisch contemplatieve is de rode draad doorheen mijn muziekbeleving. Wat ik nu nog altijd spontaan zou opzetten, is bijna altijd rustgevend; niet altijd in zijn instrumentatie: postrock heeft ook iets onthaastends en contemplatiefs, maar net in het contrast met de hardere stukken. Zelfs Keith Jarrett, die enkel piano speelt, heeft stukken die totaal chaotisch zijn. De pracht is dat je zelfs in die stukken zalige motieven hebt, die stilvallen en dan naar iets heel romantisch melancholisch gaan. Dat contrast is zo schoon.

Joni Mitchell, zeker met ‘Hejira’ met [Jaco] Pastorius op bas, is soms vrij hectisch. En toch zit daar dat contemplatieve en melancholische in. Wat ik maak is eigenlijk vrij rechttoe rechtaan melancholisch, maar ik hoor eigenlijk liever melancholie verpakt in iets dat niet in-your-face-melancholisch is.

Ik kan niet gewoon songs maken. Ik heb het strofe-refrein-systeem geprobeerd, maar het lukt niet. Voor ‘Wonderland’ op Radio 1 namen we zes nummers op in de Toots-studio. Ik kreeg toen de vraag om een lijstje van vijf nummers te maken om te draaien in die melancholische special. Ik heb heel instinctief gewoon de klassiekers gekozen. Pathos is te melig. Als ik mijn muziek beluister, flirt dat ook met die pathos. Ik zou liever die melancholie meer kunnen verpakken in een gewone song. Maar dat kan ik blijkbaar niet en daar leg ik mij dan bij neer.

In het verleden heb je ook al gezegd dat je nummers geen tekst hebben. Is dat nu wel zo? Zeker omdat je ook een nummer in het Nederlands hebt.
Breng Me Thuis, Raf, Red Me, Red Me is inderdaad in het Nederlands en die tekst slaat ook wel ergens op. De Engelse teksten slaan ook ergens op. Er zitten altijd een aantal vaste zinsnedes in, maar de teksten veranderen constant. Als ik in de studio dingen inzing, kan het goed zijn dat ik vijf versies opgenomen heb met vijf totaal verschillende teksten behalve enkele frases, die als een soort van ankerpunten terugkomen. Ik doe dat niet opzettelijk, dat is gewoon iets dat meestal gebeurt.

Bij Raf is het iets anders. Die tekst zing ik live exact na. Het is ook een vertaling van een aantal zinnen uit ‘Dawn Of The Dead’ van Romero, wat ik de beste zombiefilm ooit vind. Nederlands zingen is zo tricky. Het is vaak lelijk en werkt niet. Ik verzon iedere keer iets anders, heel vaak frases waarvan ik dacht: wat een karamelvers! Dus heb ik de Nederlandstalige tekst wel uitgeschreven. De tekst is ook niet te direct of gemakkelijk te interpreteren. Het blijft vrij flou. Ook de Engelse teksten gaan, als er al frases zijn die je begrijpt, over “creatures of shuffling beings”, over zombies, over je voortslepen als mens in een verhakkeld landschap.

Maar als die zinnen in een nieuwe context komen te staan, dan krijgen ze plots een hele andere betekenis en eindig je niet met een persoonlijke tekst, ook al is hij samengesteld uit andere dingen?
De teksten zijn persoonlijk. Ik heb ook lang getwijfeld om interviews te doen die echt alles te grabbel gooiden. Vooral onder invloed van een journalist van De Morgen, die bevriend met mij is geraakt, heb ik dat wel gedaan. Die kende mijn situatie, mijn zoon en mijn ex-vrouw en heeft daar iets moois van gemaakt; ook omwille van de bewustwording van wat mijn zoon heeft. Gilles de la Tourette heeft zo’n foute connotatie. Hij heeft duizenden tics, sommige zijn vooral sociaal gênant, maar de meerderheid zijn gewoon pijnlijk voor hem, terwijl de meest mensen denken dat hij zo nu en dan scheldt. Hij gaat dat waarschijnlijk doen, maar andere dingen zijn veel erger. Dat is voor mij de grootste motivatie om in interviews te vermelden.

Ik wou sowieso het hoofd van Gilles de la Tourette, die het syndroom zijn naam gegeven heeft, in die poster in de plaats van mijn hoofd. Niemand zou weten dat dat een familiefoto is met mijn zoon, dochter en ex-vrouw. Niemand zou weten dat die omgevallen pop mijn moeder is, die gestorven is, en ik vind dat prima, die vraagtekens. Als je dat weet, kan je waarschijnlijk een aantal teksten in die context interpreteren. Maar iemand, die de context niet heeft, ziet vooral de verwijzingen naar Carpenter en Romero, dat de catchphrase van ‘Dawn Of The Dead’, “When there is no more room in hell, the dead will walk the earth”, in het artwork is gestoken. Binnen een aantal jaar zijn er misschien mensen die niet vragen wat er precies met mij is gebeurd, maar die de coole referenties naar een leuk subgenre wel zien zitten. Ik hoop dat dat toch wel bij blijft bij een aantal weirdos, die naar Romero kijken op een zolderkamertje.

27 december 2016
Robbe Van Petegem