Rob Young: 'Electric Eden - Unearthing Britain's Visionary Music'
Achtergrond
Achter de veelbetekenende titel 'Electric Eden' schuilt een meesterlijke kroniek van de twintigste-eeuwse Britse "visionaire" muziek. Aanvankelijk zou Rob Young zich beperken tot de gouden periode van de folkrock, maar hij raakte in de ban van zijn wortels, volgde de sporen en kwam uiteindelijk terecht in het laat-negentiende-eeuwse Engeland, vanwaar hij de geschiedenis minutieus reconstrueerde. Een titanenwerk met dito verdienste.

De uiteindelijke turf telt meer dan zeshonderd pagina's en is ongetwijfeld het eerste boek dat de Edwardiaanse folklorist Cecil Sharp linkt aan David Sylvian en Aphex Twin. Niet rechtstreeks, maar door een razend fascinerende ketting van verhalen over dromen van Eden. Terwijl men in gedachten vertoefde in het Engeland uit het pre-technologische tijdperk, werd de traditionele muziek blootgesteld aan revivals en revolutionaire opstoten.
Cecil Sharp en de klassieke componisten Ralph Vaughan Williams en Gustav Holst gooiden rond de eeuwwisseling de knuppel in het hoenderhok. De traditionele folk zou als cultureel erfgoed gered worden van de vergetelheid. Niet veel later ging diezelfde folk banden smeden met het socialisme en werd Ewan MacColl (samen met eega Peggy Seeger, halfzus van...) de nieuwe spilfiguur. In bruine kroegen bracht hij werkmansliederen als The Manchester Rambler ("I may be a wage slave on Monday / But I am a free man on Sunday") ten berde. Voor de BBC maakte hij baanbrekende radiodocumentaires.
Folkrevival in lichterlaaie
Bizar genoeg was het een Amerikaan die het Britse culturele bewustzijn pas écht aanscherpte. Alan Lomax - dezer dagen alom gelauwerd als songhunter - zette voor het eerst voet op de Britse eilanden in 1950 en zou pas acht jaar later vertrekken. En de Britons zullen het geweten hebben. Lomax was "a thunderbolt of energy who set the British folk revival ablaze".
Auteur en muziekjournalist Rob Young voerde zijn research uit met academische precisie. Meeslepende details vloeien rijkelijk, maar de rode draad verliest Young nooit uit het oog. Terloops bedankt hij al eens een hardnekkig idée fixe voor bewezen diensten. Het beeld van de folkie met gitaar is bijna klassiek en heeft vaak aanleiding gegeven tot bijtende spot. Maar de zangers die Sharp en Lomax aantroffen in afgelegen dorpjes kenden geen begeleiding. Wie Dylan een "Judas" vond, moet weten dat de akoestische gitaar voor folk even weinig authentiek is als de elektrische.
Tijd voor versterking
Gitaren lopen als leidmotief door het tweede hoofdstuk ('Electric Eden'), dat de overgang naar versterkte folk markeert. Via 'Folk Roots, New Routes' (Davy Graham en Shirley Collins), dat omwille van nieuwlichterij kon rekenen op de afkeuring van MacColl, en de duizelingwekkende polyfonische vernieuwingen van The Watersons dringt Young door tot Pentangle en de kwikzilveren klankweefsels van Bert Jansch en John Renbourn.
De mystiek van Van Morrissons 'Astral Weeks', het met dood bezaaide pad van Fairport Convention (met Richard Thompson en mythische zangvogel Sandy Denny) en het intrieste levensverhaal van Nick Drake volgen in een vloeiend geheel, eerder dan een makkelijke aaneenschakeling van biografieën. Ruim aandacht is er ook voor mindere (of beter: minder bekende) goden als Dr. Strangely Strange, Heron, Forest, Mellow Candle, Mr. Fox en cruciale spilfiguur Ashley Hutchings. Zelfs quasi-vergeten filmklassiekers als 'The Wicker Man' (briljante suggestieve folkhorror) en 'Glastonbury Fayre' (Nic Roeg, 1972), een docu over de excessen van het gelijknamige festival, worden heel natuurlijk geïntegreerd.
Al snel blijkt dat de Britse folk in de seventies alle kanten op schoot, wat uiteraard ook binnen de "scene" tot meningsverschillen leidde. Zo had de licht geniale troubadour John Martyn over zijn tijdgenoten te vertellen: "I don't like it when they put a 4/4 against a lovely traditional tune... It's horrible, it sounds wrong. Fairport Convention, Steeleye Span, go away!"
Zulke commentaren weerhielden Fairport er niet van een aardschok teweeg te brengen met 'Liege & Lief', dat er tegelijk in slaagde om de puristen te irriteren en de traditionele muziek nieuw leven in te blazen. Onder andere met rockinvloeden bouwde Fairport radicaal op de traditie, maar zette daarmee wel de van oudsher typisch organische ontwikkeling van diezelfde traditie verder.
Visionaire weelde
De Britse folk bloeit weelderig. Vernieuwende folkensembles springen sinds het einde van de jaren zestig her en der als paddenstoelen uit de grond. Sommige van hen hadden trouwens een opvallende voorliefde voor paddenstoelen. The Incredible String Band bijvoorbeeld, één van de meest iconische bands uit de periode. Wie 'The Hangman's Beautiful Daughter' en 'The 5000 Spirits Or The Layers Of The Onion' ooit oplegde weet waarover we spreken: een kaleidoscopische mix van eeuwenoud mysticisme, exotische invloeden, gekke instrumenten en een samenraapsel van wijsheden uit tientallen etherische godsdiensten. Geen wonder dat het hoofdstuk over The Incredible String Band een moeilijke brok lectuur is.
De in opium gedrenkte passages over The Incredible String Band maken eigenlijk vooral duidelijk waarom Rob Young in de ondertitel van zijn boek spreekt van visionaire in plaats van folkmuziek -hoewel minstens tachtig procent van de besproken muziek zonder veel gefoefel in die laatste categorie kan worden ondergebracht. Voor de Britse muziek was de twintigste eeuw een kolkend vat aan progressieve ideeën, die de traditionele folknoties ver overstegen.
Dat Rob Young het thema zo onbevangen benadert, werkt verkwikkend. Zo krijgen ook 'Led Zeppelin IV' en het prille Pink Floyd een plaats en lijkt het uiteindelijk niet meer dan vanzelfsprekend dat Kate Bush, Julian Cope, David Sylvian en Talk Talk in de (uitgestrekte) epiloog het roer van de visionaire ark overnemen. Het momentum van de folkrock is dan in rook opgegaan.
Aan het einde van de regenboog...
"There's nothing at the end of the rainbow / There's nothing to grow up for anymore," zong Richard Thompson zo hartverscheurend in 1974. Young gebruikt de tekstregel dankbaar wanneer hij beschrijft hoe donkere sentimenten en nihilisme de lieflijke folk vanaf de vroege seventies begonnen te ondermijnen.
Je hoort het in de uitwegloze laatste songs van Nick Drake, de "bevreemdende leegte" van John Martyn's 'One World' en in de occulte nachtmerries van Comus - onwaarschijnlijke protégés van de jonge Bowie, die een radicaal andere invulling gaven aan het begrip "traditioneel" door te focussen op heidendom en fysieke en mentale kwellingen. 'First Utterance' staat als een mijlpaal in een duister genre dat tot vandaag naamloos blijft. Drip Drip gaat heus niet over een bedauwd bos of een koe met een lekkende uier.
Een pluspunt - bovenop het feit dat 'Electric Eden' uitstekend gedocumenteerd is en met een ontzagwekkende zin voor structuur en visie ineengepuzzeld werd - is dat Young je met zijn heerlijke Engels doet watertanden naar muziek: "In Drip Drip, a murderer lustfully contemplates his bleeding victim's corpse as he buries it in a forest."
Of wat dacht u van deze beschrijving van de sound van The Watersons, toch niet de meest evidente band voor hedendaagse oren: "The astounding harmonic grind of the autumnal Souling Song, with its gnashling bassline and three-part melodic lines that shiver up against each other, is appropriate to the song's location in Halloween and All Soul's Night. A long way from the sugary harmonising of the Beach Boys and The Hollies, the melodic lines cleave tightly together, clash and vibrate." Accuraat tot in de perfectie.
Geen ruimte voor Canterbury
In al zijn volledigheid zijn er onvermijdelijk ook pistes en namen die buiten boord vallen. Zo hadden we graag meer gelezen over de zogenaamde Canterbury Scene, het unieke wereldje rond Robert Wyatt, Soft Machine, Caravan, Hatfield and the North en een hele resem avant-gardistische musici. Kevin Ayers en Caravan worden zijdelings vermeld, maar hun werk wordt nergens uitgespit.
Caravans 'In The Land Of Grey And Pink' had bijvoorbeeld een mooie case study kunnen zijn van hoe in woord en beeld een sprookjesachtig Brits utopia gecreëerd kon worden. Ook de sociale bewogenheid van Robert Wyatt, zelfverklaard communist, past in het plaatje. Van Elvis Costello's Shipbuilding leverde hij in 1982 de definitieve versie af. Groot-Brittannië is in volle Falklandscrisis. In de lyrics brengt de dreigende oorlog na een kille periode weer werk voor de lokale scheepswerven van een stadje. Maar heil wordt verderf wanneer de oorlog ook arbeiderslevens eist. De links geïnspireerde, industriële songs van Ewan MacColl lijken niet veraf.
Aan de verdiensten van 'Electric Eden' doet zo'n vergetelheid niets af. De innige verwevenheid van muziek, geschiedenis, folklore, populaire cultuur en literatuur en de uitstekende discografie maken dat het boek voor heel wat muziekliefhebbers en een breed cultuurminnend publiek kan gelden als een bijbel, maar dan met een iets grotere portie paganisme. Als er al iets ligt aan het einde van de regenboog, dan is het zeker een exemplaar van 'Electric Eden'.
'Electric Eden. Unearthing Britain's Visionary Music' verscheen bij Faber en Faber (London, 2010) en is enkel in het Engels verkrijgbaar.