#Jaarverslag1984 (4) – Over 'blijfsels'

#Jaarverslag1984 (4) – Over 'blijfsels'

1984 was niet zomaar een jaar voor (mg). Hij koos telkens een paar nummers uit de platen die hij dat jaar heeft gekocht, en die hij de afgelopen veertig jaar is blijven beluisteren en koesteren. Het is dus een jaar dat hem voor een deel heeft gevormd op muzikaal vlak. En u mag meekijken in zijn verleden hoe dat eraan toe ging.

De vorige dagen had ik het al een paar keer over "mijn vrienden" of "de jongens uit de buurt". Hoewel we al enkele jaren slechts één straat van elkaar woonden, leerde ik hen pas kennen bij de fanfare. Op een donderdagavond, toen we ons klaar maakten voor de repetitie, zei mijn vader dat hij nog twee nieuwe muzikanten moest oppikken. “Twee broers, ongeveer van jouw leeftijd. Ze wonen over het water. De ene speelt bugel, en de andere… ook, denk ik.” Een paar weken later kwam er nog een derde buurjongen bij, P., een trompettist. Ik kan niet zeggen dat het onmiddellijk klikte. Zij beschouwden mij dan ook niet meteen als een echte buurjongen, omdat ik aan de andere kant van het kanaal woonde. Toch moedigden mijn ouders me aan om af en toe eens ‘tot daar’ te fietsen. Ik mocht zelfs een paar keer mee voetballen, maar echt aanvaard werd ik aanvankelijk niet. Ik was niet alleen een beroerde voetballer, de anderen kenden elkaar ook al veel langer, hadden zo hun eigen gewoontes en afspraken, hun eigen spelletjes met hun eigen regels, en zelfs hun eigen taaltje.

Tot op een dag P. kwam aankloppen. “We hebben een kamp gebouwd in het bos,” zei hij, “En we zouden graag hebben dat je even komt kijken.” Mijn moeder was zo blij toen ze dat hoorde, dat ze me bij wijze van spreken zelf op mijn fiets zou hebben gezet, als ze op dat moment niet bezig was geweest met een ingewikkeld breiwerk. Op weg naar het bos klonk P. plots veel minder enthousiast. “Eigenlijk is er geen kamp. De anderen hebben zich verstopt in het bos, en als je daar aankomt, dan gaan ze je bekogelen met takken en stenen.” Ik knikte en slikte. “Waarom?” “Ze willen niet dat je nog komt.” “En wat nu?” “We rijden er samen naartoe, maar we gaan het bos niet in. We doen maar alsof we naar je fiets staan te kijken, alsof je lekke band hebt of zo.” We kregen echter de tijd niet om zelfs maar van onze fietsen te stappen, want zodra het bos naderden, zoefden de eerste takken en stenen – die ze hadden verzameld aan het kanaal – al door de lucht. De meesten misten hun doel, maar een paar keer was het wel raak. Ook P., die door de rest al was ontmaskerd als "verrader", kreeg zijn deel. Zo snel we konden, maakten we ons uit de voeten en vluchtten we naar zijn huis.

Een paar weken later viel alles gelukkig weer in zijn plooi. Aangezien P. de enige was uit de buurt met een lederen voetbal, mocht hij snel weer meedoen met de groep. Zijn enige voorwaarde was dat ze voortaan ook met mij geen geintjes meer zouden uithalen. Het spreekt voor zich dat ik sinds die dag vaker met P. optrok dan met de rest van de bende, hoezeer ze ook hun best deden om me te betrekken bij hun activiteiten. Maar stel dat één van de anderen het toen voor mij had opgenomen, dan had ik in die periode hoogstwaarschijnlijk een andere muzieksmaak gehad. Op een bepaald moment waren we het er weliswaar over eens dat Simple Minds de Allerbeste Groep Aller Tijden was, maar voor de rest verschilden onze voorkeuren wel. Als niet P. maar J. me die dag was komen waarschuwen, dan was ik daarna misschien net zoals hij vooral naar The Cult (waar ik later pas fan van werd), The Danse Society of Sisters Of Mercy gaan luisteren. Of als zijn oudere broer A. samen met mij die takken- en stenenregen had getrotseerd, dan was ik me misschien ook op zeer jonge leeftijd gaan interesseren voor de duivensport, en had ik de muziek gelaten voor wat hij was.

Al snel spraken P. en ik elke woensdagnamiddag bij hem thuis af, en dan liet hij me zijn laatste muzikale ontdekkingen horen. Van sommige dingen was ik al snel helemaal weg, terwijl andere dan weer wat meer tijd nodig hadden. Zo wist zelfs ‘New Gold Dream (81-82-83-84)’ van Simple Minds me niet meteen te overtuigen, maar werd ik pas na ‘Sparkle In The Rain’ écht fan. Dat was ook zo bij andere "blijfsels" uit 1984. Bij The Smiths duurde het tot How Soon Is Now en ‘Hatful Of Hollow’ voor ik van mijn paard werd gebliksemd en ook van de debuutplaat hield. En dan was er ook nog Echo And The Bunnymen. Ik vond hun ‘Ocean Rain’ lange tijd maar half-en-half goed. De singles Seven Seas, Silver en natuurlijk The Killing Moon waren zonder meer fantastisch, maar op de rest van de plaat heb ik toch wat langer moeten kauwen vooraleer ik de smaak echt te pakken kreeg.   

Natuurlijk volgde ik P. niet in alles even slaafs of blindelings, en botste ik onderweg zelf ook weleens op dingen die ik graag hoorde. Zo dacht ik een paar maanden na het Blue Monday-debacle iedereen jaloers te kunnen maken met een andere maxi van New Order, die ik had gevonden in de afprijsbakken van de platenwinkel. Jammer genoeg bleek Confusion één van de zwakste nummers te zijn die de band ooit heeft uitgebracht, zodat alle kenners uit de buurt – en ver daarbuiten – ervan overtuigd waren dat we nooit meer van hen gingen horen. Toch mochten ze in mei ’84 opdraven in het BRT-programma ‘Pop-Elektron’ met alweer een nieuwe single, het lichtvoetige Thieves Like Us. In de platenzaken in M. was die een week later al niet meer te vinden, het enige wat ik vond was een instrumentale versie, op de B-kant van het veel donkerdere, haast tribale Murder, dat mij toen eerder "georganiseerd lawaai" leek dan echte muziek.

Een andere plaat waar ik toen in mijn eentje van moest genieten (omdat er volgens de anderen niet genoeg gitaar op te horen was), was ‘It’s My Life’ van Talk Talk. Sinds hun ‘Spirit Of Eden’ uit 1988 worden zij beschouwd als één van de belangrijkste en meest invloedrijke bands uit de popgeschiedenis, maar die status hadden ze in ’84 nog lang niet bereikt. ‘It’s My Life’ deed het in eigen land zelfs minder goed dan het lauwe synthpopdebuut ‘The Party’s Over’, maar werd wél een succes in Nederland, Duitsland, Zwitserland en (in mindere mate) België, waar de singles It’s My Life en Such A Shame veel op de radio werden gedraaid. Ik weet zelfs nog exact waar ik was, toen ik It’s My Life voor het eerst hoorde: in de kakigroene Fiat 128 van mijn vader. We waren toen op weg naar Baal en reden net voorbij de watertoren van Grasheide.

Van alle albums die ik in 1984 via P. leerde kennen is - op ‘Sparkle In The Rain’ na - ‘Rattlesnakes’ van Lloyd Cole and The Commotions de plaat die ik de afgelopen veertig jaar het vaakst heb gespeeld. Hoewel ik de singles van bij het begin wel leuk vond, was het niet meteen liefde op het eerste gehoor. Dat kwam pas het jaar daarop. In de zomer van 1985 zag ik hen tijdens mijn eerste Rock Werchter live aan het werk, en dat is voor mij lange tijd "het beste optreden dat ik ooit heb gezien" geweest.

Natuurlijk werd er in 1984 nog véél meer uitstekende muziek gemaakt, maar die zou ik pas in de loop van de volgende jaren ontdekken. Sommige bands kenden we ook gewoonweg (nog) niet of vonden we (ten onrechte) niet interessant genoeg. Vandaar dat u hier niks heeft gelezen over pakweg U2, The Fall, The Cure, The Alarm of Psychedelic Furs (al denk ik dat P. die laatste wél kende). Gelukkig leerde ik ook op school steeds meer medemelomanen kennen met wie ik geregeld elpees en cassettes uitwisselde, zodat ik die hiaten kon opvullen en mijn smaak en mijn kennis wat kon verbreden. Maar dat is – wie weet – voor een andere keer… 

27 december 2024
Marc Goossens