#Jaarverslag1984 (3) – Over de rok en bloes van de buurjongen

#Jaarverslag1984 (3) – Over de rok en bloes van de buurjongen

1984 was niet zomaar een jaar voor (mg). Hij koos telkens een paar nummers uit de platen die hij dat jaar heeft gekocht, en die hij de afgelopen veertig jaar is blijven beluisteren en koesteren. Het is dus een jaar dat hem voor een deel heeft gevormd op muzikaal vlak. En u mag meekijken in zijn verleden hoe dat eraan toe ging.

In onze kindertijd gingen mijn jongere zussen en ik elke zomer logeren bij onze grootouders. Zij woonden in een klein, knus huis waar snoeptrommels en koekendozen zich binnen handbereik bevonden, en waar we elke ochtend gewekt werden door de geur van warme chocolademelk en gebakken spek. Naast hun huis begon een rustige straat met een paar doodlopende zijpaadjes. Eentje leidde naar een bos, een ander naar een plek waar we niet mochten komen omdat dat daar ‘speciale mensen’ woonden (en waar we dus stiekem tóch gingen kijken). Aan het einde van die straat woonden ook mijn overgrootouders, in wat voor ons toen een haast sprookjesachtige omgeving was. Vaker dan me lief was, moest ik daar een gehavende knie laten verzorgen, wanneer ik weer eens onderuit was gegaan tijdens één van de Rondes van Frankrijk die ik daar in mijn eentje reed.

In dat mini-Luilekkerland mocht (bijna) alles, terwijl (bijna) niks moest. Het enige wat van ons werd verwacht, was dat we elke zondag in grootvader zijn kraaknette, witte Volkswagen Kever stapten en meereden naar de mis van tien uur. In de kerk zochten mijn oma en mijn zussen de eerste rijen op, terwijl ik achteraan mocht gaan zitten, tussen mijn grootvader en zijn overbuur en goede vriend Miel. Meestal waren zij de avond daarvoor nog gaan boogschieten, en was het mijn taak om hen met een elleboogpor bij de les te houden wanneer ze dreigden in te dommelen.

Het was me lang niet duidelijk of Miel nu een zoon had of een dochter. In hun fluistergesprekken hadden mijn grootvader en Miel het geregeld over een zekere Hedwig, en vaak werden dan in één en dezelfde zin de woorden ‘rok’ en ‘bloes’ gebruikt. Pas jaren later, toen we weer eens na de mis de kerk verlieten, werd me één en ander duidelijk. Het contrast tussen de ingetogenheid van de heilige mis die net was afgelopen, en het tafereel dat zich op het dorpsplein afspeelde, was enorm groot.

Het eerste wat ik zag, toen we zoals dat hoorde nog ‘plechtstatig’ naar buiten aan het ‘schrijden’ waren, waren ingedeukte motorkappen, afgerukte antennes, gebarsten autospiegels en rondvliegende bierglazen… Op het dorpsplein stonden langharige mannen te springen en te dansen op een paar auto’s, op de luide muziek die werd gespeeld in het café aan de overkant. Terwijl mijn grootvader zijn hand voor mijn ogen hield en me naar de auto leidde, hoorde ik hem iets brommen over ‘rok’ en ‘bloes’.

Of beter: ‘Rock & Blues’, zoals veel bewoners van Werchter het jaarlijkse muziekfestival toen nog noemden. Over het festival zelf geen kwaad woord, overigens, want Hedwig, de zoon (aha!) van Miel, was een van de oprichters en dat was een fatsoenlijke jongen. Ook op de toeschouwers die elk jaar naar het festivalterrein trokken viel volgens hem weinig aan te merken, het waren alleen die ‘enkele onnozelaars’ die te gierig waren om een kaartje te kopen, maar elk jaar afzakten naar Werchter om het dorp op stelten te zetten, die hem een doorn in het oog waren.

In 1984 dacht ik voor het eerst dat het festival ook wel eens iets voor mij zou kunnen zijn. En ik zou alleen maar gaan voor de muziek, niet om in het gras te liggen rollebollen met iemand die aanvankelijk ook alleen voor de muziek was gekomen (tot ze mij ontmoette) of om mijn zakgeld integraal te besteden aan bier. In ’84 kwam zelfs één van mijn lievelingsgroepen. Het toeval wilde dat ook mijn beste vriend P. fan was van die band, en er net als ik "ook over dacht om aan zijn ouders te vragen of hij eventueel zou mogen gaan.”

Maar die vlieger ging niet op. Er waren elk jaar weliswaar een oom en een tante aanwezig op het festivalterrein, maar zij voelden zich niet geroepen om op hun veertienjarige neefje te passen, zij gingen alleen maar een handje toesteken in de milkbar die de lokale KWB mocht uitbaten. Mijn vriend kon uiteindelijk dan toch niet meegaan, omdat hij met zijn ouders op reis ging naar Spanje. Bovendien had hij Simple Minds in april al een keer gezien, in de Brielpoort in Deinze.

Vandaag, veertig jaar later, hebben P. en ik geen contact meer met elkaar. Heel af en toe kruisen we elkaar ’s morgens op het jaagpad lang het kanaal, wanneer we naar ons werk fietsen, en dan groeten we elkaar nog wel. En keer op keer, na dat vluchtige weerzien, hoor ik in mijn hoofd hoe Mel Gaynor – “One, two! One-two-three-four!” – het tempo aftikt en Up On The Catwalk losbarst, de energieke opener van ‘Sparkle In The Rain’.

Dat blijft tot op vandaag mijn favoriete Simple Minds-plaat. Hoe we destijds in onze buurt allemaal fan waren van de band, vertelde ik een paar maanden geleden al. Als laatste van de vriendengroep leerde ik ‘New Gold Dream (81-82-83-84)’ kennen en waarderen, maar van de opvolger was ik meteen helemaal weg. Vooral de eerste vier nummers van de A-kant, Up On The Catwalk, Book Of Brilliant Things, Speed Your Love To Me en Waterfront vond (en vind ik nog altijd) overrompelend. Heel anders dan op ‘New Gold Dream’, waar de drang naar schoonheid en finesse primeerde, was de nieuwe plaat een adrenalinebom.

‘Sparkle In The Rain’ leverde me later dat jaar ook nog een andere lievelingsgroep op. Zoals ik nu nog vaak doe wanneer ik iets geweldig vind, keek ik ook toen al uit naar ‘iets gelijkaardigs’ – om de kick opnieuw te beleven of te verlengen, of zoiets.  Dat moest niet noodzakelijk hetzelfde klínken, maar er vooral op een of andere manier mee verwant zijn. Tijdens een van mijn bezoeken aan Fonoplaten Center in Mechelen botste ik zo, ergens in de herfst, op ‘Steeltown’ van Big Country. Daarvan kende ik weliswaar Chance, dat toen vaak werd gespeeld op de radio, maar meer ook niet.

“Het is wel een tikkeltje anders dan hun vorige lp,” zei de geduldige verkoper. “Een beetje zoals die laatste van Simple Minds, die klonk ook een stuk steviger dan hun vorige. ’t Is zelfs met dezelfde producer, Steve Lillywhite, en het zijn ook Schotten.” Ik knikte. “Oké, doe mij er ook maar eentje,” zei ik. “Ben je zeker dat je ze niet eerst wil beluisteren?” vroeg hij nog. “Ik weet genoeg,” zei ik, “en ik moet de bus nog halen.” Ik probeerde zelfzeker over te komen, als ‘iemand die er wel wat van kent’, maar ontmaskerde mezelf door mijn geldbeugel uit mijn van zenuwen nogal glibberige poten te laten glippen, zodat ik eerst met een pioenrood hoofd, op handen en knieën, mijn munten en briefjes die zich hadden verspreid over de winkelvloer, bijeen moest schrapen.

Ik ben Big Country blijven volgen, maar heb hen om tal van redenen nooit live gezien. Simple Minds wel, maar nog niet in 1984. Ik was in juli wel in Werchter, bij mijn grootouders, en bij een gunstige wind was de muziek van het festival wel te horen tot in hun tuin, in vogelvlucht op zo’n vier kilometer van wat we toen nog de wei van ‘Wèchter’ mochten noemen. Zoals een duivenmelker die staat te wachten tot al zijn dieren weer veilig zijn thuisgekomen, stond ik nagenoeg de hele dag in die tuin naar de lucht te staren en probeerde ik aan de hand van de vage baslijnen die kwamen aanwaaien, op te maken wie er aan het spelen was.

Om acht uur ’s avonds vroeg ik of ik nog ‘even mocht gaan fietsen’. Niemand vroeg me waar ik naartoe ging, dus hoefde ik ook niet te zeggen dat ik me wilde laten leiden door ‘de muziek’. Omdat ik nog steeds niet door het bosje durfde te rijden waar een onverlaat met slechte bedoelingen me een paar jaar eerder van mijn fiets had getrokken en naar de dichtstbijzijnde struik had gesleept, zat er niks anders op dan in het schemerdonker de Demerdijk te volgen tot aan de brug in Werchter.

Als een halfwassen brasem tijdens zijn eerste paai, liep ik de hele tijd nerveus heen en weer langs de oever van de Demer, op zoek naar de plaats waar ik de muziek het beste kon horen. Op een bepaald moment kwam zelfs een bezorgde dorpsbewoner naar me toe om te vragen of ik iets kwijt was, en uitgerekend dan steeg er op de festivalweide plots gejuich op. “Nee, nee, ’t is in orde,” zei ik, en voelde mijn hartslag fors versnellen. Ik wendde me vliegensvlug af, want ik had niet dat hele eind gefietst om te luisteren naar wat oeverloos gezwam, wél om voor de allereerste keer in mijn leven – zij het vanop afstand – livemuziek te aanhoren.

Up On The Catwalk is niet alleen mijn favoriete Simple Minds-track aller tijden, op die historische julizondag, die eerder al werd opgeluisterd door een Belgische ritzege in de Tour, betekende het nummer niks meer of minder dan mijn (zij het premature) vuurdoop als festivalganger.

26 december 2024
Marc Goossens