Dylans debuut wordt vijftig
Achtergrond
Onlangs was het vijftig jaar geleden dat de debuutplaat van Bob Dylan verscheen. Die verjaardag is wat onopgemerkt voorbij gegaan. Geen uitgebreide artikels in Britse bladen als Mojo of Uncut dit keer. Misschien omdat de man afgelopen jaar al uitgebreid is gevierd ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Maar misschien ook een beetje omdat zijn titelloze debuut altijd al een wat vergeten plaat is geweest.

Toegegeven, die eerste plaat heeft niet de kwaliteit van opvolger Freewheelin’ Bob Dylan. Die bestaat volledig uit zelfgeschreven songs, terwijl de jonge zanger voor zijn eersteling nog grotendeels beroep moest doen op nummers van anderen. Gelukkig beperkte hij zich niet tot covers van zijn grote voorbeeld Woody Guthrie. Inmiddels had hij immers gemerkt dat Ramblin’ Jack Elliott zoiets veel beter deed. Toch kan hij bij de enige twee eigen nummers de beïnvloeding niet wegsteken. Song To Woody is duidelijk. De melodie is bovendien gebaseerd op Guthrie’s 1913 Massacre. Talkin’ New York is, zoals de titel het aangeeft, een talking blues, zoals de folkzanger er zo veel heeft geschreven.
De andere songs selecteert Robert Zimmerman, zoals hij dan nog officieel heet, zorgvuldig uit een heel breed gamma: gospel, blues, ballads en folksongs. Dat is geen toeval, want misschien krijgt hij maar één kans om te tonen wat hij waard is. Daarbij haalt hij alles uit de kast. Bij In My Time Of Dying speelt hij zelfs een stukje slide. Waarschijnlijk is hij de eerste blanke die deze techniek op plaat gebruikt!
Het feit dat er vijf maanden verliepen tussen de opname van het materiaal – twee sessies van elk drie uur - in november 1961 en het uitbrengen van de plaat op 19 maart 1962, wijst er op dat er bij de platenfirma serieuze twijfels waren over de kwaliteiten van hun jongste aanwinst. Dylans stem en zangwijze liggen dan ook heel ver verwijderd van de dan gangbare normen. Van een zanger wordt begin jaren zestig immers vooral verwacht dat hij mooi zingt. Het is waarschijnlijk uitsluitend te danken aan de goede reputatie van producer John Hammond dat de plaat toch is verschenen. De man moet wel een rotsvast vertrouwen hebben gehad in zijn pupil, want er werd openlijk de spot met hem gedreven. “Hammond’s Folly” werd hij gekscherend genoemd.
Wanneer de plaat dan eindelijk verschijnt, staat Dylan er zelf al niet meer achter. Weinig songs halen dan ook zijn live-repertoire. Ook op compilaties worden de nummers veelal stiefmoederlijk behandeld. Uitzondering is Baby, Let Me Follow You Down, dat hij, in een elektrisch versterkte versie bracht tijdens zijn wereldtournee van 1966 en twaalf jaar later nog eens tijdens het afscheidsfeestje van The Band, ‘The Last Waltz’.
Door het gebrek aan promotie gaan er nauwelijks enkele duizenden exemplaren van de plaat van de hand, net genoeg om uit de kosten te raken. Vandaag zou zijn carrière hiermee waarschijnlijk zijn gestopt. Gelukkig lagen de kaarten toen anders.
Desondanks wordt de plaat in juli 1962 ook in Engeland uitgebracht, waarschijnlijk omdat daar veel aandacht is voor folkmuziek. De verkoop is ook daar minimaal, maar in Newcastle Upon Tyne heeft alvast één jongeman de plaat te pakken gekregen: Alan Price. Hij bewerkt Dylans versie van Baby Let Me Follow You Down tot een rocknummer: Baby Let Me Walk You Home. In maart 1964 wordt het de debuutsingle voor zijn band, The Animals. Hoewel het geen doorslaand succes wordt, is het resultaat toch bevredigend genoeg om een ander nummer van de plaat op dezelfde manier aan te pakken. House Of The Rising Sun wordt een gigantische hit. In het kielzog van The Beatles verschijnt hun versie ook aan de overzijde van de oceaan en voert korte tijd later de Amerikaanse hitparades aan. Het is precies die swingende rockversie die Bob Dylan er toe aanzet om zich een elektrische gitaar aan te schaffen en deze in te pluggen . Folkmuziek is voortaan nooit meer hetzelfde… en popmuziek ook niet.
Meer hierover kan je in ‘Bob Dylan In De Studio’ van Patrick Roefflaer lezen, uitgegeven bij Epo. Hier vind je alvast een uittreksel.