Vinny Peculiar - How I Learned To Love The Freaks
Shadrack and Duxbury
Op ‘How I Learned To Love The Freaks’ blikt de Engelse songschrijver Vinny Peculiar terug op de hippietegencultuur van de jaren zestig. Dat doet hij door de bril van iemand die opgroeide in de jaren zeventig en als muzikant tot volle wasdom kwam in de jaren tachtig en negentig. Ook de vijftiende plaat staat weer vol puike, knap gearrangeerde gitaarpop en -rock.
De vijftiende? Hebben we dan iets gemist? Nee en ja. De kans dat u al van Peculiar heeft gehoord, is misschien klein, maar dat ligt niet aan uw muziekkennis. Ook aan zijn kant van het Kanaal is de aanhang al jarenlang hondstrouw, maar vooral bescheiden. Peculiar, bij de Britse posterijen ook gekend als Alan Wilkes, houdt de dingen dan ook bewust kleinschalig: bij hem draait het niet alleen om de muziek, maar ook om controle over de output en – nog belangrijker - persoonlijk contact met de fans.
Vinny Peculiar mag dus niet zomaar op het hoopje goed bedoelende, weliswaar getalenteerde maar voor het overige volstrekt irrelevante kneusjes worden gegooid. In "het wereldje" kennen ze hem wel degelijk. Hoewel hij de laatste jaren vooral met vrienden de studio induikt, werkte hij in het verleden ook al samen met Andy Rourke, Mike Joyce en Craig Gannon van The Smiths en vormde hij met Paul ‘Bonehead’ Arthurs van Oasis de spil van de band Parlour Flames.
Hoewel ook hij wellicht ooit droomde van eeuwige roem en bakken geld, is Wilkes zijn plek in de marge van het muziekbestel steeds meer gaan koesteren als een voordeel. Met onafhankelijke, niets ontziende blik observeert, registreert en fileert hij de wereld om zich heen. De gevatte teksten – soms nostalgisch, soms snedig en grappig, maar altijd met een scheut zelfrelativering – leverden hem al vergelijkingen op met Ray Davies, Morrissey (zonder de misantropie) en Jarvis Cocker.
Muzikaal put hij uit een halve eeuw Britse gitaarpop en -rock, al is hij ook niet vies van een scheutje folk, Americana of elektronica. Wie nog wat plaats overheeft in de platenkast: zijn discografie past perfect bij die van andere muzikale vrijbuiters als Badly Drawn Boy, Stephen Jones (Babybird) en Luke Haines (The Auteurs, Black Box Recorder).
Op het oudere, meer autobiografische werk presenteerde Peculiar zich vaak als een soort Adrian-Mole-op-jaren. Voor de recentere albums kiest hij meestal voor een centraal verhaal, dat als een rode draad doorheen de songs wordt geweven. Na "het leven zoals het is" in een oer-Engelse village, een psychiatrische kliniek, de politiek en de kunstwereld, worden deze keer de hippies in het vizier genomen, meer bepaald de nozems die destijds het straatbeeld in zijn geboorteplaats Bromsgrove opfleurden.
Titels als Going To San Francisco, Peace And Love, Ashram Curtains en Peter And The Rainbow laten allicht anders vermoeden, toch is ‘How I Learned To Love The Freaks’ allesbehalve een neopsychedelische nostalgietrip of een ode aan het hippiegedachtengoed. Peculiar was destijds te jong om er deel van uit te maken en toen hij oud genoeg was om te weten wat er omging in de wereld, waren de flowerpowerdromen allang vervlogen en liepen er alleen nog gedesillusioneerde, verwelkte bloemenkinderen rond in Bromsgrove.
Natuurlijk zijn er op ‘How I Learned To Love The Freaks’ nagalmen te horen van de pop en rock uit die tijd, de meeste songs daarentegen appelleren meer aan de gitaarmuziek van de periode die erop volgde. Sommige nummers zijn schatplichtig aan de glamrock die Bowie en Bolan in de jaren zeventig de wereld instuurden, de klaterende gitaren in andere liedjes roepen dan weer herinneringen op aan het snarenwerk van Johnny Marr bij The Smiths of dat van Peter Buck bij R.E.M..
Net als op de vorige platen worden die verschillende stijlen met elkaar verzoend en samengesmolten tot radiovriendelijke, vlot in het gehoor liggende songs. Die zullen ook nu weer grotendeels genegeerd worden door perslui en radiomakers. We kunnen dat jammer blijven vinden, maar we zijn er tegelijk gerust in dat dit Vinny Peculiar niet zal tegenhouden om over een jaar of twee met een waardige opvolger voor de dag te komen.