Swans - The Beggar
Young God Records
We hebben al veel geduld gehad met Swans. En zij verdorie ook met ons. Je bent ofwel fan van de “loudest band in the world”. Ofwel niet. Maar met de gouden formule van repetitieve traagheid, opklimmend lawaai en demonische postpunk bezetten Michael Gira en een wisselend leger noisestrijders (op rechterhand Kristof Hahn na) een eigen hoofdstuk in de annalen der intense muziek. En weet je wat? Vijftiende studioplaat ‘To Be Kind’ is weer zo compleet nieuw en anders en toch weer geheel into die Swans-vibe, die vriend of – liever nog – vijand compleet verplettert.
Akelig. Zo zouden we Swans nummer zestien in één woord samenvatten. ‘The Beggar’ is sinister en morbide, maar met die typerende, lang slepende opbouwstructuur die de New Yorkers zo graag blijven hanteren – ook net bloedmooi.
Lang slepend? Goeroe Michael Gira laat er de slaap niet voor om een eerste single als Paradise Is Mine door een steeds herhalend, akoestisch riedeltje en getormenteerde, neurotische frasen richting tien tergend trage minuten te katapulteren. Weliswaar in verschillende episodes en met de voor dit combo noodzakelijke noise-eruptie halfweg. Kwestie van de lawaaistatus te blijven respecteren. Ook ‘The Beggar’ teert op die hard-zacht-afwisseling van Swans, al klinken de zachte momenten ook net vaak keihard.
Maar wacht, wat dan van The Beggar Lover (Three), met drieënveertig minuten goed voor een kanjer van een op zichzelf staande noise-opera, waarin Gira's vrouw en dochter verontrustende woorden over de destructieve drang van de zanger uiten? Weet gerust dat de repetitieve intensiteit van de band al ettelijke releases lang uitgesmeerd wordt over twee of zelfs drie silicium- of vinylschijven.
Voor deze dubbelaar greep Gira trouwens minder naar loeiend gitaarwerk, zinderende snaardrones of tribal percussie. In de plaats krijg je meer slidepartijen (lees: een grotere rol voor rechterhand Kristof Hahn), meer synths en verdomd sinistere, akoestische folkriffs. En dat werkt aardig in het horror-sfeerpalet van dit steeds wisselende gezelschap.
Griezelig. Dat had het inderdaad ook kunnen samenvatten. Want bij een kortere, hakkend rockende track als Los Angeles: City Of Death zingt Michael Gira net naast de toon, wat een sinister Alien Sex Friend-effectje geeft. En Uniforming heeft niet meer nodig dan enkele galmende pianonoten, klagende slides en de doorrookte darth vader-whiskystem van de andere Amerikaan om je kippenvel te doen krijgen.
Michael Gira kan je dan ook album na album vereenzelvigen met een Aartsengel des Doods, die de ene keer met heimelijk fluisterende frasen onder je huid kruipt en de andere keer in eindeloze herhaling slaven bedwelmt onder een roes van onversneden noisedrones. Michael Is Done luidt de titel van de grotendeels instrumentale, door klokkengelui aangespoorde, vierde track op deze plaat. Maar vriend en vijand weet natuurlijk al lang dat zijn strijd tegen de zwartgalligheid van het leven nooit gestreden zal zijn. Luister enkel maar naar de titeltrack van deze plaat: meteen goed voor één van de beste songs die de band in lange tijd uitbracht. In het geval van ‘The Beggar’ duurt deze strijd twee uur en één minuut. Maar wat een levensstrijd! Monsterplaat. Letterlijk en figuurlijk.