Robert Finley - Black Bayou
Easy Eye Sound
Tussen droom en daad staan niet altijd wetten en praktische bezwaren in de weg. Soms is het gewoon een kwestie van tijd, heel veel tijd. Soul- en bluesman Robert Finley droomde een halve eeuw lang van een succesvolle muziekcarrière, maar debuteerde pas op zijn tweeënzestigste. Sindsdien gaat het wel erg snel: het vorig najaar verschenen ‘Black Bayou’ is al zijn vierde langspeelplaat in zeven jaar tijd.
Zeventig is hij inmiddels, maar ondanks de lichamelijke ongemakken – hij is officieel blind verklaard – is dat er nog niet aan te horen. ‘Black Bayou’ is een levendige, onvervalste "opa vertelt"-plaat, waarop hij het niet alleen heeft over de lasten en (vooral) de lusten van het muzikantenbestaan, maar ook enkele zelf beleefde avonturen oprakelt die zich afspelen in en rond Black Bayou Lake, de streek waar hij werd geboren en opgroeide.
Bernice, Louisiana is ook de plek waar hij zijn leven lang heeft gewerkt als timmerman. Wanneer zijn ogen worden aangetast door glaucoom en zijn zicht er ineens sterk op achteruit gaat, gooit hij de hamer over de haag en wordt hij voltijds straatmuzikant. Al gauw komt hij zo op de radar van een organisatie, die zich bekommert om oude bluesmuzikanten, en een jaar volgt met ‘Age Don’t Mean A Thing’ al – of eindelijk - een eerste plaat.
Dan Auerbach van The Black Keys - en van zijn eigen Easy Eye Sound-studio en platenlabel – is meteen overtuigd van Robert Finleys potentieel. De twee maken eerst een soundtrack voor een graphic novel, daarna schrijven ze samen aan Finleys tweede (‘Goin’ Platinum!’) en derde plaat (‘Sharecropper’s Son’). Telkens weet producer Auerbach de geknipte band bijeen te zoeken om hem daarop te begeleiden.
Zo ook voor ‘Black Bayou’. Auerbach producet en doet zelf mee op gitaar, de drumpartijen worden verdeeld tussen zijn Black Keys-kompaan Patrick Carney en G. Love & Special Sauce-roffelaar Jeffrey Clemens. Uit de hill-countrybluesscene worden bassist Eric Deaton en gitarist Kenny Brown gerekruteerd, terwijl Ray Jacildo (uit de live bezetting van The Black Keys) toetsen speelt en Tim Quine mondharmonica. De achtergrondzang wordt verzorgd door de dochter en de kleindochter van Finley.
Anders dan bij de vorige twee platen, worden de songs deze keer in de studio geschreven. Daarbij staat de wisselwerking tussen Finley en de muzikanten centraal; soms pikt hij in op de onafgewerkte lappen muziek die hij krijgt voorgeschoteld, dan weer gaat het net omgekeerd en inspireert hij de band met sappige verhalen over het leven-zoals-het-is in New Orleans. De stukjes parlando, waarmee sommige liedjes beginnen, zijn wellicht overblijfselen van deze werkwijze.
Livin’ Out A Suitcase, dobberend op een lome funkbeat en opgesmukt met een bluesy solo van Brown, gaat over de geneugten van het touren - lees: mensen blij maken, maar ook zwichten voor de vele verleidingen. In Sneakin’ Around vertelt Finley over zijn wedervaren met een meid die het "niet zo nauw neemt met de goede zeden" en hem eerder misleidt dan verleidt. Ook in Miss Kitty, waarvan de groove een beetje doet denken aan die van Walking The Dog van Rufus Thomas, jeukt het van verlangen, maar durft hij zelf niet de eerste stap te zetten.
In het gitaarwerk van Waste Of Time – over busken uit noodzaak, voor een aalmoes – horen we echo’s van de bluesy rock van het jonge Aerosmith. In Can’t Blame Me For Trying gaat hij weer de versiertoer op, maar weet hij goed genoeg dat hij zonder cent op zak bij voorbaat kansloos is. Een mens zou dan voor minder naar de fles grijpen, maar zoals hij zelf zingt in Gospel Blues: “Once I get to heaven / All my troubles will be over / Once I get to heaven / I'll be hanging out with the great Jehovah / And I'll probably quit drinking then.”
Een bezoek aan een oude vriend, die vereenzaamd wegteert in een bejaardentehuis, inspireert Finley tot de trage soulsleper Nobody Wants To Be Lonely. Zo wil hij niet eindigen. Vandaar wellicht de boodschap, die hij meegeeft in het gedreven What Goes Around (Comes Around): je leeft maar één keer, wees dus echt, blijf trouw aan jezelf en maak er het beste van. Niet iedereen heeft immers het geluk om zoals hij, na jarenlange omzwervingen, eindelijk de ware liefde te ontmoeten en ermee te mogen trouwen, klinkt het in soulballad Lucky Day.
In You Got It (And I Need It) – met Curtis Mayfield-falset in het refrein - keert hij nog één keer terug naar zijn kapoentjesjaren, en doet hij uit de doeken hoe hij ooit een vrouw probeerde te verleiden van wie de man een tijd uit huis was: “You must be tired of being alone / Your man is gone and he ain't never comin' home.” Alligator Bait tot slot vertelt het verhaal van hoe Finley als kind door zijn opa werd meegetroond naar de swamps en daar zonder het zelf door te hebben als lokaas diende om een alligator in de val te lokken.
Baanbrekend en vernieuwend is het allemaal niet; puur, opwindend, oprecht en charmant des te meer en dat is wat telt. Wie deze schalkse knaap van zeventig ook een keer live aan het werk wil zien, hoeft zelfs niet heel lang meer te wachten: op zondag 19 mei staat hij op Blues Peer. Warm aanbevolen!