Paul Weller - 66
Polydor
Eén dag voor zijn zesenzestigste verjaardag verscheen ‘66’, het zeventiende studioalbum van Paul Weller. Een uitbundige tarara-boem-diejee-plaat is dat niet geworden, wel een warm, ingetogen en gevarieerd album met twaalf mooie, knap gearrangeerde popsongs.
We mogen zonder overdrijven stellen dat Paul Weller zo niet van alle, dan toch van vele muzikale markten thuis is. In de tweede helft van de jaren zeventig stampte hij als frenetieke frontman van powerpop- en mod-revival-band The Jam graag tegen de schenen van het establishment, in de jaren tachtig wendde hij de steven naar de andere kant van het muzikale spectrum en probeerde hij de mensheid een geweten te schoppen met de verfijnde soul- en jazzpop van The Style Council.
Sinds hij begin jaren negentig solo ging, passeerden op zijn platen zowat alle stijlen die ooit voortkwamen uit klassieke soul, jazz en blues de revue. Voor veel fans is het bij elke aankondiging van een nieuwe langspeler dan ook gissen welke richting hij nu weer zal opgaan. Wordt het een grotendeels energieke of een eerder ingetogen plaat? Een muzikale toverbol met diverse stijlen of een qua sfeer en genres veeleer homogene bedoening?
‘66’ biedt van alles een beetje, al zijn de stevige rockers hier wel in de minderheid. Als we even kort door de bocht mogen gaan, dan situeren we dit album eerder tussen zijn werk met The Style Council, zijn titelloze solodebuut, ‘A Kind Revolution’ en ‘True Meanings’. Zelf noemde hij het onlangs zelfs een croonerplaat, maar laat u daar niet door afschrikken: op sommige songs wordt inderdaad een serieuze laag strijkers uitgesmeerd, maar toch is dit vooral eigentijds klinkende muziek, gemaakt met tijdloze ingrediënten.
Met zesenzestig levensjaren op de teller - waarvan tweeënvijftig als muzikant – weet je onderhand wel op wie je kan rekenen. Privé blijkt de wispelturige "changing man" van weleer al geruime tijd zijn draai en gemoedsrust te hebben gevonden, maar ook in zijn Black Barn-studio valt hij steeds vaker terug op een "vaste kern": de (ex-)leden van zijn live band (met gitarist Steve Cradock als langst dienende trawant), Steve Brookes (medeoprichter en eerste gitarist van The Jam), Josh McClorey (van The Strypes) en Charles Rees (Wellers rechterhand in de studio).
Verjaren doe je natuurlijk niet in je eentje. Negen van de twaalf songs kwamen bijgevolg tot stand met een helpende hand van muzikale vrienden. Noel Gallagher schreef mee aan de gloedvolle, door blazers voortgestuwde rocker Jumble Queen, meteen het felste nummer van ‘66’. Bobby Gillespie van Primal Scream leverde een bijdrage aan de tekst van Soul Wandering, de eclectische eerste single die een paar maanden geleden verscheen. Hetzelfde deed Madness-zanger Sugs voor opener (en Engelser-dan-Engels klinkende popsong) Ship Of Fools en de jazzsoulpop van Nothing.
Dr. Robert, vooral in de tweede helft van de jaren tachtig erg succesvol met The Blow Monkeys, gaf de aanzet voor het soulvolle en rijkelijk van strijkers voorziene Rise Up Singing, waarop ook dochter Leah Weller te horen is. Diezelfde strijkers – zoals steeds gearrangeerd door Hannah Peel – krijgen in I Woke Up het gezelschap van Richard Hawley op lapsteel. Voor de twee songs waarin ze misschien wel het best tot hun recht komen, zat Weller samen met "copain" Christophe Vaillant (alias Le SuperHomard): het op een driekwartsmaat drijvende My Best Friend’s Coat en het naar psychedelica smakende A Glimpse Of You.
Nog meer psychedelica krijgen we in de koortsdromerige afsluiter Burnt Out, dat erg jaren zeventig aandoet, onder meer door de saxofoon van Jacko Peake. Na ‘Wild Wood’ (’93) verdween Peake lange tijd uit beeld, maar sinds ‘Fat Pop’ (’21) duikt ook hij weer op in de hoesnota’s van Weller-platen. In het Bacharach-iaanse Sleepy Hollow krijgen we zelfs een minireünie van Wellers eerste liveband, want daar speelt behalve Peake ook vibrafonist (en toenmalig toetsenman) Max Beesley op mee.
Voor het enigszins zweverige en bevreemdende In Full Flight, dat gerust op een soundtrack voor een David Lynch-film had gekund, ging Weller in zee met White Label en met Say She She. Dat zijn respectievelijk een Schots duo dat voor hem geregeld productiewerk en remixes doet, en drie New Yorkse psychedelische soulzangeressen. En voor wie zich afvraagt of er dan echt niet mag gedanst worden op het feestje, is er toch nog Flying Fish, een opgewekte poprocker die wordt opgesmukt met synthpopbliepjes en een discobeat.
Alles bij elkaar geteld klinkt dit album minder vinnig dan ‘Wake Up The Nation’ en minder avontuurlijk dan ‘Sonik Kicks’. In de plaats daarvan serveert Weller wel weer een zeer uitgebalanceerde, elegante en vooral excellente plaat. ‘66’ is een meer dan waardige aanvulling van een al lang rijk, sterk en gevarieerd oeuvre.