Katy Kirby - Cool Dry Place
Keeled Scales
In Keeled Scales, het huis van Buck Meek (Big Thief), Sun June, Erin Durant, Will Johson en Twain woont nog schoon volk. Katy Kirby bijvoorbeeld.
Katy Kirby groeide op in een klein stadje in Texas waar ze startte met zingen in de kerk. En zoals veel Bible-Belt-millennials hoorde ze weinig anders dan gladde ccm (Christian Contemporary Music). Daarvan maakt ze zich los op ‘Cool Dry Place’, ook al valt het woord “God” nog regelmatig, zit de neiging om makkelijk in het oor liggende melodieën te zingen er nog altijd in en heeft ze nog altijd die drang om mensen te plezieren.
Verwacht dus geen scherpe, rafelige kantjes aan de muziek, zoals je die wel vindt bij Adrianne Lenker of Julien Baker. Ze schrijft eerder kunstige, poetische folksongs in de lijn van Lucy Dacus, Lomelda en Tomberlin, vol intimistische, kwetsbare teksten en af en toe een oorwurm van een refrein. Slechts af en toe smeult er toch enige boosheid onder de suikerkorst of gaat er al eens opzettelijk een noot een stapje opzij.
Qua thema’s hangt de plaat aaneen als los zand. Kirby zingt zowel over het moederschap als over kapitalisme en uit elkaar vallende relaties. Haar songs zijn helemaal niet episch, maar eerder vage schetsen van het dagelijkse leven waarbij ze soms inzoomt op kleine details zoals het aantal partjes van een sinaasappel, de snit van een tot op de draad gedragen shirt of de functie van wimpers. Die zetten dan op hun beurt aan tot overpeinzingen of bekentenissen.
De plaat begint onverwacht klein, met Eyelids, een kort nummertje dat je eerder achteraan een album zou verwachten als een bonustrack of zo. Maar door er mee te beginnen, lijk je wel bij haar op schoot te mogen kruipen, terwijl zij verstrooid enkele pianotoetsen indrukt en mijmerend zingt.
Het is pas bij Juniper dat we een duidelijk beeld krijgen van hoe de rest van de plaat klinkt. Een losjes klinkende gitaar, een luchtig aangeslagen drums en een hinkelende bas met daarover Kirby’s zoete stemgeluid. Meer is er niet nodig in deze song over haar moeder aan wie ze vreemd genoeg terugdenkt bij het zien van een conifeer en het horen van een dreigend weerbericht op de radio. In feite gaat de song dan ook over de eigen twijfels als moeder.
Soms haalt ze er toch nog iets extra bij zoals een kopersectie voor Peppermint, een song over twijfels in de liefde. En in Traffic legt ze een klein effect over de stem, maar meestal houdt ze het simpel. Tap Twice bijvoorbeeld start heel klein, maar groeit dan naar een grandioze finale zonder kunstmatige ingrepen. In afsluiter Fireman volstaan de vreemde gedachtesprongen om een intrigerend liefdesliedje af te leveren.
Een enkele keer speelt ze leentjebuur. De twee eerste zinnen van Secret Language komen uit Hallelujah van Leonard Cohen. Maar toch doet deze song verder nergens aan die song denken. Waarschijnlijk zal de man over wie de song gaat wel weten wat ze met die verwijzing bedoelt.
Naar het eind van de plaat keert Kirby terug naar de eenvoud van de opener. Over de afsluiter hadden we het al en in Portals lijkt ze als enige overgebleven te zijn in een kamer waar een maaltijd genomen werd. Ze musiceert wat met het servies dat nog op de tafel staat, terwijl de krekels buiten tsjirpen, mijmerend over welke richting haar relatie uit moet gaan.
En eigenlijk gaan daar de meeste nummers over. Het lijkt wel alsof Kirby heel de tijd op zoek is naar iemand waarmee ze alle beslommeringen kan delen, bij wie ze zich veilig kan voelen. Dat spreekt ook sterk uit de titeltrack en tevens het hoogtepunt van de plaat. “Bewaar mij op een koele, droge plek”, smeekt ze, alsof ze een kwetsbaar aardappeltje is, bang van blauwe plekken en bang om uit te schieten.
Jammer, want wij zouden haar maar al te graag in het licht brengen zodat iedereen haar kan horen en bewonderen. Katy Kirby maakte immers een wondermooie debuutplaat die het licht zeker verdraagt.