Jethro Tull - The Zealot Gene
InsideOut Music
En Ian Anderson, hij ploegt koppig voort. Ofschoon gitarist Martin Barre al vele jaren vertrokken is uit Jethro Tull, is de progressieve legende uit de winterslaap wakker geworden om studioalbum nummer drieëntwintig bij elkaar te kleien. Anderson IS Jethro Tull, ook al verschenen de recentste worpen van de Schotse landjonker niet onder het Tull-wapenschild. De line-up op ‘The Zealot Gene’ is nochtans nagenoeg dezelfde als op ‘Thick As A Brick 2’ (2012) en ‘Homo Erraticus’ (2014). De plaat ligt dus in de lijn van deze soloalbums, wat we al wisten van de twee vooruitgesnelde singles Sad City Sisters en Shoshana Sleeping. Apart lijken die niet echt voor de zaak te pleiten, maar als alle puzzelstukjes samenvallen, is ‘The Zealot Gene’ erg genietbaar.
Een oude hond moet je immers geen trucjes leren. Nieuw is het allemaal niet, maar wie wenst Ian Anderson in een andere positie dan staande op één been over en op zijn dwarsfluit blazend? Evenmin is heiligschennis hem vreemd. Denk maar aan het blasfemische monument ‘Aqualung’ (1971). De fanatieke zeloot op het nieuwe album houdt ook van wat gekonkel met politici om vast te houden aan zijn radicale religieuze denkbeelden. De zeloot in kwestie, het zou zomaar Mrs. Tibbets van de lokale giftshop kunnen zijn. Hij zou namen kunnen dragen als Barren Beth, Wild Desert John of Joshua Kynde. Maar ook de Bijbelse Jakob, de hielenlichter die worstelt met God, of een visser op Efese, woonplaats van heidense goden.
Andersons boodschap is natuurlijk dat het DNA van de zeloot in ieder van ons zit. Wie houdt in crisistijden niet graag vast aan in steen gebeitelde zekerheden? De vierenzeventigjarige troubadour geeft zo een stem aan al deze mensen, die zowel dader als slachtoffer zijn. Door gebruik te maken van folkliedjes als intertekst zet Anderson een masker op waardoor hij een zeer persoonlijk thema kan aansnijden. Niet toevallig prijkt zijn hoofd op de cover als een buste die uit graniet gehouwen werd. Op het vorige (solo)album ‘Homo Erraticus’ verkende hij al de zoekende, dwalende mens. Het lijkt alsof Anderson op het einde van zijn carrière met prangende vragen over de menselijke conditie zit en in de muziek naar antwoorden zoekt.
Pertinent is ook de vraag hoe het met de stem van de zanger gesteld is. Die zal de meeste kritiek over zich heen krijgen. Anderson liet in 2020 weten dat hij aan een ongeneeslijke longziekte lijdt, het gevolg van een halve eeuw touren en zingen tussen de rookmachines. Onze minstreel moet zich hoofdzakelijk tot één register beperken. Daar is nou eenmaal weinig aan te doen, maar niettemin blijft Anderson een verteller aan wiens lippen je blijft hangen. En gelukkig blaast hij nog in voldoende mate met venijn over de fluit. Het instrument klinkt nog vuil genoeg, terwijl zijn flexibele inzet eveneens voor orkestrale inkleuringen zorgt.
Muzikaal is er weinig reden tot klagen. Vanaf opener Mrs. Tibbets is dit vintage Tull en een feest van herkenning, alsof de band nooit weg is geweest. Die klinkt zo geroutineerd dat routinier prompt een geuzennaam is en het nooit anders geweest is. Een intrigerend nummer is Mine Is The Mountain, waarin een muzikale alp beklommen wordt door elke bergpas die uit de richting ligt met de hele karavaan koppig over te steken. Ook elders is de symfonische folkrock gelaagd, zodat nieuwe nuances zich bij iedere luisterbeurt laten kennen. ‘The Zealot Gene’ heeft ons met de geëtaleerde klasse eigenlijk aangenaam overrompeld. Tull staat er weer helemaal, al zal Andersons gezondheidstoestand uitwijzen of de band straks nog op de concertpodia te zien zal zijn.