Big Dave & The Dutchmen - Big Dave & The Dutchmen
NAKED
Niet achter elke straffe plaat zit een strak plan of een uitgekiende strategie. Neem nu het titelloze debuut van Big Dave & The Dutchmen. De bedoeling was een ep te maken die de band onder de aandacht moest brengen van concert- en festivalorganisatoren, maar dat liep geen klein beetje uit de hand: het kwintet verliet de studio met een heuse “kloefer” van een blues- en rootsplaat onder de arm, waar de klasse en het speelplezier van afdruipen.
Bandnamen: hoe goed ze vaak ook klinken, in veel gevallen slaan ze als een tang op een varken en hebben ze weinig te maken met datgene waar de band echt voor staat. In het geval van Big Dave & The Dutchmen dekt de vlag daarentegen wél de lading voor de volle honderd procent. Boegbeeld is onze “Big” Dave Reniers op mondharmonica en zang, maar de rest van het collectief bestaat volledig uit noorderburen. En die zijn, net als Reniers zelf, niet van de minsten.
Zo maken de broers Dusty (bas, gitaar) en Darryl (drums) Ciggaar al jaren de blues- en rootswereld onveilig met bands als The Rhythm Chiefs, Minko en Dry Riverbed Trio. Toetsenist Roel Spanjers werd onlangs nog gelauwerd op de Dutch Blues Aawards voor zijn veelzijdigheid en vakmanschap, was ooit lid van Normaal en brengt als Birdcatcher ook eigen werk uit. Daarnaast begeleidt hij tal van grote namen uit binnen- en buitenland, in de studio en op het podium. Groninger Mischa den Haring speelde op zijn elfde al in zijn eerste band. De zanger-gitarist zette zichzelf jaren geleden op de kaart met onder meer Mighty Mischa And The Missioners, maar voert intussen al geruime tijd vanuit Amsterdam de rootsrockformatie T-99 aan.
En daarmee is de cirkel bijna rond: het debuut van T-99 werd destijds geproducet door Walter Broes van The Seatsniffers, en die zat in de jaren negentig nog in de Dizzy Dave Band met Dave Reniers. De zanger en mondharmonicaspeler maakte na de split van de Dizzy Dave Band furore met The Electric Kings, startte met Aldo Struyf Crayon Sun op, maar leende tussendoor ook geregeld stem en mondschuif uit aan tal van projecten van en met gelijkgestemde zielen.
Het was ook Reniers die de andere vier uitnodigde voor een jamsessie. Na een aantal gelegenheidsoptredens werd besloten om de hele onderneming verder te bestendigen, en trok het vijftal naar The Rabbit Field, de studio van Stef Kamil Carlens. Die nam zelf de productie voor zijn rekening, en op twee dagen tijd blikte de band maar liefst elf nummers in. Tien daarvan zijn van eigen makelij, alleen Screwdriver is een cover van de Texaan Billy Bizor, vooral bekend van zijn werk met zijn neef Lightnin’ Hopkins in de jaren zestig.
Wat deze vijf klasbakken bindt, is een diepgewortelde kennis van, en liefde voor oude bluesmuziek. Ze verstaan elkaar zonder woorden, want ze laafden zich allemaal op jonge leeftijd al aan dezelfde bronnen, en hebben zich die muziek door de jaren heen dan ook helemaal eigen gemaakt. Ze lopen elkaar niet voor de voeten, want de songs – en vooral het gevoel dat die moeten uitdragen – komen altijd op de eerste plaats. Big Dave & The Dutchmen bestaat dan wel uit grote namen, maar niet uit grote ego’s.
Van bij de eerste noten zit het helemaal snor met de sfeer, de toon én de sound. Als een goedmoedige tekenfilmbeer slentert Big Dave hummend door opener Never Love Again, terwijl hij mijmert over zijn niet altijd even rooskleurige liefdesleven. I Dig You Baby neemt ons mee naar de tijd dat de blues de oversteek maakte van het platteland naar de steden, om van daaruit de wereld te veroveren. Als dit een nummer was uit de jaren vijftig of de vroege jaren zestig, dan was het niet ondenkbaar dat The Rolling Stones – of een ander stelletje bleekneuzen van dezelfde generatie – hier hun eigen versie van hadden opgenomen voor één van hun eerste platen.
Stilzitten is ook uit den boze bij Screwdriver, een nummer met een stevige drive. Deze versie wijkt niet zo gek veel af van die van Billy Bizor, maar wie daar om maalt is een kniesoor. We vinden het sowieso altijd erg nobel wanneer een hedendaagse artiest dergelijke verloren gewaande parels opdiept. Het instrumentale Daring Haring, geschreven door - en dus terecht vernoemd naar - Mischa den Haring, kreeg zowaar een jazzy toets mee, maar sluit hier verder, zeker qua tempo, perfect bij aan.
In Trouble Of The World, een echte tegelplakker volgens het boekje, schakelt de band een paar versnellingen lager. Ook deze song is een eigen compositie, maar hij wordt met zoveel overtuiging en kunde gebracht, dat het lijkt te gaan om een klassieker van meer dan een halve eeuw oud. Het al even sterke Lonesome klinkt veel eigentijdser, en laat horen dat de strot van zanger Big Dave veel meer is dan een rauwe bluesrasp. Reniers zingt hier loepzuiver, maar vooral met veel soul en gevoel.
Na deze twee welgekomen rustpunten trekt het dansfeest zich weer op gang - eerst met de aanstekelijke rhythm-and-blues van So Sweet, daarna met de heerlijke, meeslepende rock-‘n-soul van Spanjers-compositie This Work en tot slot met Never Love Again (Upbeat), een pittigere en zelfs iets grimmiger gebrachte herneming van het openingsnummer. Eindigen doet de groep letterlijk en figuurlijk in schoonheid, met de bloedmooie, beklijvende slow blues van When You Go To Sleep.
Hierna zit het feest erop en vertrekt iedereen, moe(gedanst) maar voldaan, weer naar huis. Alleen Big Dave blijft nu nog achter, omringd door lege bierglazen en uitpuilende asbakken, en dan slaat de echte blues plots weer toe. Hij puft er nog een ingetogen Blues Jumps In uit, en zet daarmee een puur én uitgepuurd orgelpunt op een erg sterke, overtuigende en doorleefde bluesplaat. Laat die optredens nu maar komen!