Aidan Baker and Tomas Järmyr - Werl

ConSouling Sounds

Hupsakee. Alsof de Duitse ambientnoise gitarist en duizendpoot Aidan Baker en de Zweeds-Noorse, al even bezige, onconventionele jazzdrummer Tomas Järmyr met hun handenvol muzikale alter ego’s en projecten niet genoeg om handen hebben. Voor dit unieke samengaan hebben ze tijd gevonden om zomaar eventjes anderhalf uur ofte twee cd’s vol te jammen. Het resultaat laat zich raden.

Werl

Wie twijfelde aan de expressie- en improvisatiekracht van de twee heren, mag vooraf even ten rade gaan bij projecten als Nadja, Adoran, YODOK III en ga zo maar door. Stuk voor stuk combo’s die balanceren op de grens tussen improv, ambient en noise. Spreekt voor zich dat Aidan Baker en Tomas Järmyr hier dezelfde richting uit gaan. Deze twee live opgenomen klankstukken – elke schijf eentje – bestaat telkens uit vier diverse episodes. Elk met een eigen evolutie.

Op de keper beschouwd, volgen Werl I tot en met Werl IV een wat gelijkaardige opbouw: een minimale drone die langzaam, organisch transformeert, krijgt spoedig bekrachtiging van schilderend, schuifelend drumwerk in een soort van abstract, sferisch klankbord. Langzaam maar zeker verbreedt het spectrum van de lange, diepe gitaartoon en gaat Baker meer en meer gieren en loeien door zijn effectenpedalen te bewerken. Laag per laag stapelt zich op; soms met wat bibberende flangers, soms met overstuurde ruis. Die gestage opbouw noopt Järmyr om steeds drukker en feller te gaan drummen; tot een wild geheel ontstaat van briesende en stuiterende ritmestoten met veel geroffel en een onophoudelijk gemoker op het cimbalenwerk. Of zijn het nu de drums die de gitaar naar de noise toe drijven?

In elk geval gaan de twee meer en meer dreigen en overdonderen tot ze als topsporters hun instrument martelen in een gigantische, muzikale herrie. Die beweging, die soms een kwartier in beslag neemt, sterft vervolgens weer vrij snel uit tot een enkele grondnoot of een basisritme, ditmaal met een wat andere klankkleur. Het meest pakkende, tastbare is allicht Werl III, dat lang blijft hangen in een fatalistisch stuwende gitaarpuls.

Noem het een muzikaal nihilisme van noise en expressie, liefhebbers kunnen het eerder beschouwen als een serieus zware en complexe Bordeaux die, na te veel consumptie, tot stevige koppijn kan leiden. Want één ding staat vast: de heren slagen er met ‘Werl’ in een plaat te maken die zo hard uitpakt, dat ze onmogelijk luid kan afgespeeld worden.

Zelfs de tweede schijf (Werl V tot en met Werl VIII) is zo luidruchtig dat enige afstand toch aangewezen is. Des te opvallender, omdat hier de klemtoon meer op ambient ligt dan op noise. Sfeer in plaats van herrie dus. Maar in het geval Werl VI, dat vanuit minimale ruis, klokkenspel en het kil gepiep van metalen hekwerk naar een aanzwellende grondnoot gaat die ontzettend gaat gonzen in de schedel, is het ook onmogelijk om de volumeknop open te draaien. Broeierig. Enkel de repetitieve sirenetoon van gitaar in het kortste kindje op deze monsterplaat (Werl VII – zes minuten) en het samengaan met de daaroverheen rollende drums in een soort van headbanger-minimalisme, kan even leiden tot collectieve noise met de luisteraar. Maar verder winnen deze heren. Voluit. En wij druipen af.

20 november 2016
Johan Giglot